Mensen hebben altijd hun bestaan betekenis gegeven door met handen en hoofd te verbeelden en te creëren. Ook in de grotten waar onze prehistorische voorouders huisden, krabbelden ze op wanden of waren ze creatief met bot en steen. Expressie, het zit in het DNA van de mens. Er gaat een rechte lijn van de betekenisgevers van Altamira naar de vele Vlamingen die in hun vrije tijd schilderen, beeldhouwen, toneelspelen, schrijven, fotograferen, muziek maken, zingen of dansen omdat ze op een unieke wijze willen communiceren en/of andere mensen willen aansteken met hun liefde voor kunst.
Over de auteurs
Elke Verhaeghe was elf jaar stafmedewerker bij het Forum voor Amateurkunsten en voordien adjunct-directeur/dossier-verantwoordelijke Amateurkunsten bij het Agentschap CJSM. Kunstbeoefening, beleid, onderzoek en traject-begeleiding bij lokale besturen vormden al die jaren een stevige focus. Zo werkte ze onder andere mee aan de publicatie De kunstzinnige vingerafdruk. Als aanspreekpunt voor de Vormingplus-centra en het Decreet Bovenlokaal Cultuurwerk bij de Federatie sociaal-cultureel werk en amateurkunsten, legt Elke nu ook bruggen over gemeentegrenzen en sectoren heen.
Isa Van Dorsellaer is een Belgische freelance journaliste. Ze werkte 10 jaar voor het dagblad De Standaard en studeerde daarvoor Hedendaagse Geschiedenis aan de Universiteit Gent. Daarnaast is ze actief als schrijfster en copywriter. Zo schreef Isa het boek Gebroken prinsessen.
2,5 miljoen redenen
Deze amateurkunstenaars – met 2,5 miljoen zijn ze vandaag in Vlaanderen (Vanherewegen e.a., 2009) – zijn niet in één hokje te steken. Je vindt onder hen jong en oud, mensen uit alle sociale lagen, van alle opleidingsniveaus. Een potpourri van beoefenaars en disciplines. Geen twee amateurkunstenaars zijn hetzelfde. Ze verschillen in de frequentie waarmee ze actief zijn, de context waarin ze dat doen, de mate waarin ze (formeel) zijn gevormd, de ambitie die ze koesteren met hun creaties en de relatie die ze aangaan, met andere amateurkunstenaars in hun discipline én met hun publiek.
We tellen evenveel redenen om kunst in de vrije tijd te beoefenen als er amateurkunstenaars zijn. Ze doen het om zich te ontspannen, om een uitlaatklep te hebben, om bij te leren en zichzelf te ontwikkelen, om van gedachten te wisselen met gelijkgezinden. Wat ze allemaal delen zijn zin, passie en ambitie. Wat zij doen is meer dan een vrijblijvende hobby. Ze verdiepen zich in de kunstvorm van hun keuze, ze doen op een doelgerichte en bevlogen manier aan artistieke expressie en ze nemen dat proces zelf in handen.
En dat allemaal samen met en voor anderen. Amateurkunsten geven vorm aan interacties en relaties tussen mensen. Kunst verbindt, en die gemeenschappelijke liefde versterkt het sociaal weefsel. Uit onderzoek blijkt dat amateurkunstenaars zich vaker dan de gemiddelde Vlaming engageren in hun gemeenschap en ruimer zelfs, in de samenleving. En dat ze minder individualistisch en meer solidair zijn. Ze zijn een motor van sociale verandering, omdat ze via hun artistieke activiteiten en creaties vaak feitelijkheden in vraag stellen.
Naast deze sociale component hebben de amateurkunsten een lerende component. Ze geven mensen de gelegenheid om kennis, vaardigheden en competenties te verwerven – zowel op technisch, inhoudelijk als maatschappelijk vlak. Leren doen ze in zowel een formele als non-formele context, bijvoorbeeld via (deeltijds) kunstonderwijs en kortere vormingstrajecten, maar ook daarbuiten – denk maar aan peer-to-peer learning, leermeesters of workshops. Amateurkunstenaars kunnen autodidacten zijn of een kunstdiploma op zak hebben.
Bovenal is er die artistieke component, die wel eens onderbelicht durft te blijven. De amateurkunsten zijn gericht op creatie en verbeelding. Niet toevallig is het woord ‘amateur’ afgeleid van het Latijnse amare – houden van. De essentie van de amateurkunsten is de liefde voor kunst en schoonheid. Amateurkunst is door liefhebbers vervaardigde of beoefende kunst. Door (samen) dingen te maken, te bedenken, te creëren, voeden de beoefenaars hun identiteit, zelfontplooiing en kritische reflectie.
Cultuur: katalysator van welzijn en welvaart
Deelnemen aan cultuur – als gebruiker of als maker – behoort volgens de Verenigde Naties tot de vier pijlers die maatschappelijke vooruitgang definiëren, naast economische vooruitgang, zorg voor de natuur en sociale samenhang (Gielen e.a., 2014). Cultuur als bindweefsel van een gemeenschap en als katalysator van welvaart en welzijn. Een dagelijkse portie cultuur verbetert de levenskwaliteit, cultuureducatie voedt het inzicht in de complexe werkelijkheid waarin we leven.
De amateurkunsten zijn een van de vele spelers in het domein van de cultuureducatie. Tachtig tot negentig procent van wat beoefenaars van de amateurkunsten doen, valt onder een al dan niet begeleide vorm van cultuureducatie. Ze boetseren individueel of in groep een cultureel (zelf)bewustzijn, door hun artistieke activiteiten en door gericht te leren in functie van hun persoonlijke en artistieke groei.
Beoefenaars van de amateurkunsten kunnen een leven lang leren. Op de klassieke manier, via het onderwijs en deeltijds onderwijs, maar ook op een zeer laagdrempelige manier, via allerhande non-formele en informele wegen. Niet alleen leren amateurkunstenaars aan en van elkaar binnen de groep of vereniging waarin ze actief zijn; ze ontwikkelen hun competenties ook door samen te werken en elkaar te ontmoeten buiten de grenzen van hun eigen amateurkunst. De ‘landelijk’ erkende amateurkunstenorganisaties die als draaischijf fungeren voor hun disciplines hebben bovendien een pool van docenten ter beschikking voor coaching en begeleiding, voor atelierbezoeken en voor- en nabesprekingen bij voorstellingen of exposities. Dit vaak op initiatief van de op Vlaams niveau erkende amateurkunstenorganisaties.
Naarmate amateurkunstenaars hun talenten en vaardigheden scherpen aan de slijpsteen van het levenslang leren, gaan ze zelfstandiger en kritischer om met cultuurgoederen. Via hun kunst komen ze tot zelfreflectie en inzicht in cultuur en in de wereld om hen heen, die ze kunnen ervaren op een niet-voorgekauwde manier. Cultuureducatie is met andere woorden het doel en het resultaat van het beoefenen van een amateurkunst.
We bestempelen de amateurkunstenaars als ‘hardcore’-cultuurparticipanten.
Brengen we de amateurkunsten in kaart, dan valt de verscheidenheid op. Uit het onderzoek ‘Amateurkunsten in beeld gebracht’ (2009) blijkt dat 1 op 3 Vlamingen in zijn vrije tijd een vorm van amateurkunsten beoefent. Hierbinnen is 1 op 4 artistiek opgeleid, waarbij het deeltijds kunstonderwijs goed is voor 25% van de vorming. Gemiddeld besteedt de amateurkunstenaar 7,6 uur per week van zijn/haar tijd aan creatie, waarbij 51% op regelmatige basis actief is in een vereniging, club of ander verband. Maar liefst 40% van hen beoefent daarbij twee of meerdere disciplines. De amateurkunstenaar is ook een liefhebber van het werk van anderen. Bijna alle amateurkunstenaars (94%) combineren hun creatie met het kijken, luisteren, proeven, ervaren van kunst binnen hun vrije tijd, zowel binnen de eigen amateurkunstencontext als binnen het professionele aanbod. We bestempelen hen als ‘hardcore’-cultuurparticipanten.
71% van de jongeren tussen 14 en 17 jaar beoefenen een vorm van kunst. Vooral aan de uiteinden van het leeftijdspectrum blijft het aantal amateurkunstenaars toenemen. Muziek maken zit in de lift, vooral klassieke muziek en het spelen in harmonieën en fanfares. De meeste andere kunstdisciplines binnen het amateurkunstenveld vertonen opvallend constante participatiepatronen. Uitzonderingen zijn dans en multimedia, die trendgevoeliger blijken te zijn. Tussen stad en platteland zijn er weinig grote verschillen – al blijken schrijven en schilderen toch typisch stedelijke fenomenen. Opmerkelijk is dat ook bij de uitoefening van amateurkunsten de individualisering toeslaat. Hoewel de helft onder de kunstenaars actief is in club- of verenigingsverband, neemt voor verschillende disciplines zoals toneel, muziek en beeldhouwen de beoefening in groep af. (Vanherwegen e.a., 2016)
Historiek
Doorheen de hele cultuurgeschiedenis zijn sporen terug te vinden van amateurkunstenaars. Het beoefenen van kunsten was vooral binnen de hogere sociale klassen een wijdverspreid fenomeen (denk bijvoorbeeld aan de ‘rederijkerskamers’). Pas vanaf de negentiende eeuw wordt de beoefening stilletjes aan toegankelijker voor een ruimere bevolkingsgroep. De opmars van de academies spelen hierin een rol, maar vooral binnen het sociale weefsel is een ommekeer merkbaar. Er ontstaan op grote schaal ‘sociëteiten’ of ‘volksverenigingen’, in de eerste plaats in de steden. Dit is niet toevallig. De industriële groei bracht een massale volksverhuizing van het platteland naar de stad op gang, waarbij de onfortuinlijke arbeidersklasse het moest redden in erbarmelijke werk- en leefomstandigheden. Sociaal bewogen leden van de burgerij probeerden, vanuit paternalisme, aan ‘volksverheffing’ te doen door (volks)culturele activiteiten te organiseren. Ze hoopten zo het welzijn van de arbeiders te verbeteren.
Vanaf de late negentiende eeuw sloop de verzuiling alle lagen en sectoren van de samenleving binnen. Een heel mensenleven, van in de wieg tot in de kist, werd georganiseerd en geleefd binnen de zuil. In deze ideologische netwerken werden de principes en overtuigingen ook via de kunsten uitgedragen. Toneelkringen, fanfares, zanggroepen, muziekverenigingen: ze kregen bijvoorbeeld een katholieke en een socialistische versie, voor mensen van dezelfde strekking, niet zelden verwikkeld in een bittere rivaliteit. Naast ideologisch gedachtegoed serveerden ze ook ontspanning en dienstverlening voor hun leden. Een ontwikkeling die zich niet enkel in Vlaanderen, maar ook in Brussel, Wallonië en in de omliggende landen in meer of mindere mate manifesteert.
Het eerste Koninklijk besluit gericht op de ‘amateuristische kunstbeoefening’ kwam er pas in 1967. In de laatste decennia van de twintigste eeuw werd Vlaanderen met vier opeenvolgende staatshervormingen politiek steeds autonomer. Eind de jaren 1960 lag het zwaartepunt van deze hervormingen op persoonsgebonden materie zoals cultuurbeleid, waarbinnen de amateurkunsten zich manifesteerden. De Vlaamse overheid ging binnen de nieuwe structuren en bevoegdheden steeds nadrukkelijker het amateurkunstenveld structureren en zijn democratiserende en socialiserende rol valoriseren. Naast een begin van professionalisering vormt een andere rode draad binnen deze evolutie de prille gedachte van het ontzuilingsproces dat geleidelijk op gang komt. In 1980 komt er een eerste decreet over de ‘amateuristische kunstbeoefening’, in 1991 volgt het tweede. Dit decreet voorzag 21 overkoepelende organisaties van structurele middelen. De subsidie werd toegekend op basis van het aantal aangesloten actieve groepen, het aantal uren kwalitatieve begeleiding, het aantal cursusuren en de georganiseerde regionale activiteiten, en was in opbouw vergelijkbaar met bijvoorbeeld de jeugdsector. Dit decreet bood stabiliteit, maar weinig ruimte voor vernieuwing.
Het grote keerpunt kwam er op de kop van de eenentwintigste eeuw, met het Decreet betreffende de Amateurkunsten van 22 december 2000. Naast de verandering van de term ‘amateuristische kunstbeoefening’ in ‘amateurkunsten’, voorziet dit decreet in een nieuw en duidelijk beleidskader. Naarmate Vlaanderen zich moeizaam bevrijdde uit het carcan van de verzuiling, verdween de ideologische geestverwantschap, als bindmiddel voor de leden van amateurkunstenverengingen, naar de achtergrond. Die maatschappelijke en politieke evolutie kristalliseerde zich uit in het decreet. Het focust naast artistieke kwaliteit tegelijk op de verdere democratiserende en socialiserende rol van de amateurkunsten. Een evolutie die in de lijn ligt van andere beleidsinstrumenten zoals het Kunstendecreet.
Het decreet van 2000 voorziet ook in een duidelijke definitie van de nieuwe term ‘amateurkunsten’:
“Elke kunstvorm die in het kader van het sociaal-culturele gebeuren aan iedere burger de kans biedt om zich via kunstbeoefening en -beleving te ontplooien en zijn potentiële creatieve vermogens te ontwikkelen op vrijwillige basis en zonder beroepsmatige doeleinden.”
Amateurkunstensector
Geleidelijk aan was de amateurkunstensector uitgegroeid tot een volwaardige, zelfstandige en steeds professionelere sector. Zo werden de 21 verzuilde organisaties uit verschillende disciplines samengebracht én werden hiaten gevuld, zoals voor beeldende kunst, lichte muziek en schrijven. Uiteindelijk kwamen er per kunstvorm negen ‘landelijk’ erkende amateurkunstenorganisaties (Creatief Schrijven kwam er pas later bij). Zij moesten voortaan in heel Vlaanderen en Brussel deskundig maatwerk leveren voor de behoeften van de verenigingen en amateurkunstenaars binnen hun discipline. De negen landelijke amateurkunstenorganisaties moeten amateurkunstenaars en -verenigingen helpen expertise op te bouwen en te ontwikkelen. Zij nemen een signaalfunctie op en verhogen de zichtbaarheid voor beleidsmakers en de media. Ze kunnen vernieuwing stimuleren en de effecten ervan multipliceren, kwaliteit bevorderen, uitwisseling en doelgroepenwerking faciliteren, individuele kunstenaars en verenigingen aanjagen om out of the box te denken. De sector geeft de amateurkunsten zuurstof, maakt het veld rijker en diverser en verhindert dat het zich terugplooit op zichzelf.
De negen landelijke amateurkunstenorganisaties:
- BREEDBEELD (foto, film en multimedia)
- Creatief Schrijven (letteren)
- Danspunt (dans)
- Kunstwerkt (beeldende kunsten)
- Koor&Stem (zang)
- Muziekmozaïek (folk & jazz)
- OPENDOEK (theater)
- Poppunt (lichte muziek)
- VLAMO (instrumentale muziek)
Het nieuwe, heldere beleidskader zette de sector onder stroom. Bijna twee decennia later zijn de amateurkunsten een bloeiend en geprofessionaliseerd veld, dat ook internationaal denkt en waarbinnen steeds frequenter op een cross- en interdisciplinaire manier wordt samengewerkt. Denk maar aan het Landjuweel (OPENDOEK), de Dansvitrine (Danspunt) of de World Choir Games (Koor&Stem). Digitale en technologische vernieuwingen versmelten met eeuwenoude disciplines, zo bewijst onder meer Azertyfactor (Creatief Schrijven) en de manier waarop amateurkunstenverenigingen de grenzen opzoeken van branding en marketing voor hun artistieke creaties. Initiatieven zoals Lokale Helden (Poppunt) of Drawing Days (Kunstwerkt) worden opgepikt door het grote publiek en de media. Maar ook kleine parels, zichtbaar gemaakt via pakweg de VLAMO Award (VLAMO) of het Luisterplein tijdens de Gentse Feesten (Muziekmozaïek Folk & Jazz), of experimenten zoals het mentorship voor foto- en filmclubs
(BREEDBEELD), hebben hun nut. Met het Vlaams Centrum voor Amateurkunsten (VCA) kreeg de amateurkunstensector in 2000 ook een steunpunt, dat zes jaar later al ontdubbeld werd. Het herdoopte Forum voor Amateurkunsten (FvA) fungeerde vanaf 2006 als een overlegplatform waar de negen landelijk erkende organisaties elkaar vonden voor samenwerking, overleg en debat en als een koepel die de belangen van de sector moest behartigen. Het FvA had ook als opdracht om het imago van de amateurkunsten te versterken en te tonen wat die duizenden groepen en honderdduizenden amateurkunstenaars in hun mars hebben. Met de Week van de Amateurkunsten (WAK), die in 2018 aan haar 23ste en laatste editie toe was, had het FvA zo’n hefboom in handen. Van het kleinste dorp tot de grootste stad bracht de WAK een dynamiek op gang en werd de passie waarmee kunst in de vrije tijd wordt beoefend, op grote schaal gedeeld.
Het FvA had als opdracht om het imago van de amateurkunsten te versterken en te tonen wat die duizenden groepen en honderdduizenden amateurkunstenaars in hun mars hebben.
Het Vlaams Centrum voor Amateurkunsten (voorheen Brussels Centrum voor Amateurkunsten en nadien uitgegroeid tot wat we vandaag als Zinnema kennen) kreeg na de ‘ontdubbeling’ in 2006 ook een nieuwe opdracht in de Brusselse context, namelijk een gerichte werking ontplooien voor de amateurkunstenaars in de hoofdstad. Infrastructuur, omkadering, artistieke coaching en promotie staan hierbij centraal. In Antwerpen ontstond dan weer Fameus, gegroeid vanuit het Huis van de Amateurkunsten (HAK), dat onder andere een aantal landelijk erkende amateurkunstenorganisaties onder één dak bracht. Ook in andere steden en gemeenten werden amateurkunsten binnen het lokale overheidsbeleid meer en meer opgenomen als een volwaardige en belangrijke beleidsactor.
Het landschap van steunpunten en kenniscentra werd in 2018 ook voor de amateurkunsten grondig hertekend. Het Forum voor Amateurkunsten werd opgedoekt. Een deel van de taken ging naar het nieuwe Steunpunt voor Bovenlokale Cultuur. De belangenbehartiging kwam terecht bij De Federatie (sociaal-cultureel volwassenenwerk), een organisatie die het overleg tussen de amateurkunstenorganisaties zal organiseren, de spreekbuis vormen tegenover het beleid en de amateurkunsten wegwijs zal maken in alle beleidsniveaus, van lokaal tot Europees.
Zij aan zij staan met het sociaal-cultureel volwassenenwerk voelt alvast vertrouwd. Net als in het sociaal-cultureel werk willen amateurkunstenverenigingen mensen helpen om bij te leren en om hun talenten en vaardigheden te ontwikkelen. Ze willen mensen versterken. Ook zij trekken de maatschappelijke kaart en wenden hun creativiteit aan om evoluties in de samenleving tegen het licht te houden. Ook zij versterken sociale cohesie en gemeenschapsvorming. Wat de amateurkunsten onderscheidt, is de drang tot artistieke expressie. Verder zijn er met nog veel andere Vlaamse beleidsdomeinen en -sectoren raakvlakken zoals kunst- en cultuureducatie, professionele kunsten, (deeltijds) kunstonderwijs, jeugdwerk, welzijn, participatie of innovatie – en met de verschillende decreten die deze domeinen structureren.
De ondersteuning van het amateurkunstenveld is bijgevolg een gedeelde opdracht en een gedeelde verantwoordelijkheid. Al deze verwante sectoren zijn natuurlijke partners. Maar er zijn knooppunten nodig zoals de negen amateurkunsten-organisaties die de verbinding kunnen maken en de spelverdeler kunnen zijn, zodat de amateurkunsten zich kunnen versterken en verrijken. Daarnaast is er nood aan organisaties als De Federatie of het Steunpunt voor Bovenlokale Cultuur, die de sterktes en wetmatigheden van de amateurkunsten kennen, verdedigen of bewaken, zodat ze niet samengeveegd worden met belendende percelen.
Cultuur of riolering?
Amateurkunsten zijn, net zoals het deeltijds kunstonderwijs, het jeugdwerk et cetera, diep verankerd in de Vlaamse steden en gemeenten. De buurt, het dorp, de stadswijk zijn kweekvijvers voor engagement en soms ook experiment. De nabijheid zorgt voor dynamiek en voedt een brede onderlaag van lokaal talent dat de kans krijgt om op kleine schaal te experimenteren. Voor velen volstaat dat, voor anderen is het lokale niveau een oefenterrein en een trampoline naar een ruimer bereik. Amateurkunstenaars en -verenigingen vinden dikwijls een bondgenoot in de lokale overheid, die infrastructuur ter beschikking stelt, advies geeft of helpt met communicatie en promotie.
In de voorbije regeerperiode veranderde de regering-Bourgeois behoorlijk wat spelregels voor Cultuur, met grote gevolgen voor het lokaal cultuurbeleid, de verenigingen en de amateurkunstenaars. Sinds 2016 stort de Vlaamse overheid de sectorsubsidies voor het lokaal cultuurbeleid direct in het Gemeentefonds, waarbij het aan de lokale besturen zelf is om te beslissen op welke manier ze die middelen in hun gemeente inzetten. Tot dan waren de middelen ‘geoormerkt’.
Hoe bewaken we dat amateurkunsten niet tussen wal en schip vallen?
De keerzijde van deze medaille is dus dat lokale besturen ervoor kunnen kiezen om deze vrijgekomen budgettaire ruimte voor andere prioriteiten dan cultuur in te zetten. Wat als de gemeente op hetzelfde moment een nieuwe riolering wil aanleggen? Of de fietspaden wil verbreden? Welke slagkracht hebben de amateurkunsten nog in deze nieuwe constellatie? Worden ze te veel afhankelijk van de goodwill van individuele schepenen?
Een onderbouwd lokaal cultuurbeleid, geflankeerd door de Vlaamse overheid, vraagt voldoende informatie. De vorige Vlaamse minister van Cultuur Sven Gatz liet daarom op vraag van de betrokken sectoren de Lokale Vrijetijdsmonitor ontwikkelen, waarin relevante informatie over het lokaal cultuurbeleid wordt gebundeld. Aan de hand van negen indicatoren kunnen lokale besturen hun cultuurbeleid meten, bewaken en, indien nodig, bijsturen. De monitoring kampt echter nog met kinderziekten. De methodologische onderbouw kan beter, zeker wat de amateurkunsten betreft.
Amateurkunstenorganisaties gingen ervan uit dat ze naast het lokale nog altijd de provincies hadden om rugdekking te geven wanneer hun gemeente plots andere prioriteiten stelde. Provinciale cultuurdiensten ondersteunden immers vele amateurkunstenverenigingen en -kunstenaars. Zo vormden hun toelages vaak mee de basis voor een gezonde financiële werking van de verenigingen. Op 1 januari 2018 haalde de Vlaamse regering echter de persoonsgebonden materies – waaronder Cultuur – weg bij de provincies en hevelde ze die over naar Vlaanderen en naar de gemeenten. Op deze manier wilde ze naar eigen zeggen meer transparantie en uniformiteit in het cultuurbeleid brengen.
De amateurkunsten hebben hoge verwachtingen van het Steunpunt voor Bovenlokale Cultuur: praktijkondersteuning en -ontwikkeling, beeldvorming en promotie, kennis en uitwisseling.
Nog geen half jaar later, toen bleek dat het verdwijnen van dat niveau een gat had geslagen op het bovenlokale niveau, zocht de regering oplossingen met het Decreet Bovenlokale cultuurwerking. Dit mag dan de erfopvolger van de provincie zijn, ze vallen niet samen. Een deel van de taken van het Forum voor Amateurkunsten, dat werd stopgezet, ging naar het nieuwe Steunpunt voor Bovenlokale Cultuur. Om te vermijden dat door de transversale aanpak van het Steunpunt, in brede thematische werkgroepen, de amateurkunsten uit het vizier raken, stemmen De Federatie en het nieuwe Steunpunt hun opdrachten op elkaar af, met bijzondere aandacht voor de expliciete plaats die de amateurkunsten verdienen.
Deze bovenlokale werking biedt zeker kansen om de amateurkunsten op de agenda te zetten, meer te helpen professionaliseren en te laten profiteren van schaalgrootte, om het beleid voor amateurkunsten beter af te stemmen tussen de gemeenten en bruggen te slaan met bijvoorbeeld de cultuurcentra en het deeltijds kunstonderwijs. Ze biedt met andere woorden kansen voor een kwalitatief regionaal amateurkunstenbeleid.
De amateurkunsten zelf hebben hoge verwachtingen van het Steunpunt voor Bovenlokale Cultuur: praktijkondersteuning en -ontwikkeling, beeldvorming en promotie, kennis en uitwisseling. Maar zal het Steunpunt de regierol voor infrastructuur, voor internationale uitstraling, voor doorstroom van talent, voor zuurstof voor de amateurkunsten op het platteland kunnen waarmaken? Alleen al met de intergemeentelijke samenwerkingsverbanden en de adhoc-projectfinanciering heeft het de handen vol. De vraag is bovendien hoe de middelen zich zullen verhouden tot de investeringen die de provincies eerder deden. Het gaat niet alleen om de subsidies, maar ook om het personeel en de andere middelen die provincies in de eigen organisatie vrijmaakten om verenigingen te ondersteunen.
Andere uitdagingen
Bewaken dat de amateurkunsten niet tussen wal en schip vallen is maar een van de uitdagingen waarvoor de sector staat. Iedereen moet zich positioneren tegenover de veranderingen die met een razende snelheid op ons afkomen. Verschillende trends en evoluties stellen vertrouwde vormen en werkwijzen ter discussie. De digitalisering herschept de manier waarop mensen hun netwerken vormen en hun kunst beoefenen. Sectoren en kunstvormen geraken als vanzelf verweven en beïnvloeden elkaar. Door de globalisering en de voortschrijdende innovatie veranderen leefpatronen en wordt het sociaal weefsel opgerekt. Hypes dreigen authentieke artistieke inspanningen te doorkruisen, maar creëren ook mogelijkheden. Eén manier om de uitdagingen aan te pakken is om aan talentontwikkeling in de amateurkunsten te doen. In 2017 nam Vlaanderen het provinciale beleid voor talentontwikkeling en kwaliteits-bevordering bij lokale groepen en amateurkunstenaars over van de provincies. In concreto werden de landelijke amateurkunstenorganisaties uitgenodigd om concrete
plannen uit te werken om de als achterhaald beschouwde wedstrijden en toernooien te vervangen en een vernieuwende strategie voor talentontwikkeling en kwaliteitsbevordering uit te werken. Aan het eind van de rit bleken de negen landelijke amateurkunstenorganisaties er een opdracht bij te hebben, zonder dat daartegenoverde nodige financiële middelen en het nodige personeel bleken te staan. Een andere kans en uitdaging ligt in de samenwerking met het deeltijds kunstonderwijs (DKO), een logische prioritaire partner voor de amateurkunsten. Veel DKO-leerlingen komen na hun opleiding in de amateurkunstenwereld terecht. Er is een continuüm van amateur tot professioneel, naargelang hun talent, hun motivatie en de redenen dat ze hun kunst beoefenen, de kwaliteit die ze nastreven en het artistieke resultaat. Het is een lijn die loopt van puur recreatieve beoefenaars, over beginners en gevorderden, tot amateurkunstenaars die een zekere bekendheid genieten en professionals.
Jongeren volgen vooral lessen beeldende kunst, klassieke muziek en woordkunst in het deeltijds kunstonderwijs. Bijna de helft van de muzikanten blijft een instrument bespelen, ook nadat ze gestopt zijn met de academie. Bij beeldende kunst is dat een derde van de leerlingen en bij theater een vierde. Dans en klassieke muziek hebben de meest gemotiveerde leerlingen. Bijna de helft ervan volgt of volgde vijf jaar of meer een opleiding. Bij een opleiding fotografie, film of multimedia verlaat meer dan de helft van startende studenten na één jaar de lessen.
Bron: Snapshot Amateurkunsten 2015
Ondanks de toenadering tussen deze twee werelden is er soms nog wederzijdse onwetendheid of onbegrip. Lange tijd heerste een vaak op halve verhalen gebaseerd en wederzijds wantrouwen. Daarin komt stilaan verandering met het Decreet betreffende het deeltijds kunstonderwijs uit 2018, dat expliciet melding maakt van de rol van de amateurkunsten. Wat in 2014 nog als een experiment begon, maakt sinds vorig jaar integraal deel uit van dit nieuwe decreet: de alternatieve leercontext. Maar liefst 1.658 leerlingen uit de academie maakten in het eerste schooljaar (2018-2019) gebruik van deze formule, een soort werkplekleren voor kunstopleidingen. Een leerervaring buiten de schoolmuren biedt kansen. Voor de student die kennismaakt met een andere vorm van leren en andere impulsen krijgt, voor de academie die potentieel nieuwe leerlingen kan aanspreken, en voor de amateurkunsten die in samenwerking met de academie aan hun kwaliteit kunnen sleutelen.
Over de koudwatervrees heen komen beide sectoren stap na stap tot goede afspraken. Om deze – en andere samenwerkingsmogelijkheden – groeikansen te bieden is het van nabij opvolgen en bijsturen waar nodig onmisbaar, om zo ‘artikel 57’ van het nieuwe decreet, dat het recht op de alternatieve leercontext vastlegt, alle (groei)kansen te blijven geven. Hier ligt een kans en uitdaging voor beide sectoren en bij uitbreiding voor de toekomstige ministers van Onderwijs en Cultuur.
Klaar voor een nieuwe foto
Tien jaar geleden, in 2009, verscheen met ‘Amateurkunsten in beeld gebracht’ voor het eerst een studie over kunstbeoefening in de vrije tijd, op maat van en in overleg met de sector. Wie zijn de amateurkunstenaars? Wat drijft hen? Waarom zijn ze met een kunstdiscipline begonnen in hun vrije tijd? In welke context beoefenen ze die discipline? Welke vorming hebben ze gehad? Tot hoe ver reikt hun ambitie als kunstenaar? Hoeveel tijd en budget slorpt die kunstbeoefening op? Deze foto van de sector voorzag voor het eerst cijfers bij de indruk van een enthousiaste en diverse sector die het leven van zoveel doeners en hun publiek verrijkt. De studie bestond uit een sociologisch onderzoek dat zowel een bevolkingsonderzoek als een ledenonderzoek bevatte.
Met de nieuwe subsidieronde van 2021 in aantocht is het goed om nieuwe cijfers en inzichten op te doen, die de strategische planning en oriëntatie van de sector van de amateurkunsten kunnen voeden. In 2020 verschijnt daarom de opvolger van dit referentiewerk. Bij het ter perse gaan van deze bijdrage was het nog te vroeg om de nieuwe cijfers vrij te geven. Het feit dat de amateurkunsten bestaan op het snijpunt van drie dimensies van kunst, maatschappij en lokale gemeenschap geeft ze hun bestaansrecht, als een afzonderlijke sector die kleur en rijkdom biedt aan de samenleving.
Amateurkunsten zijn bruggenbouwers met creativiteit als pijlers: bruggen tussen mensen, tussen generaties en tussen sectoren.
Amateurkunsten zijn bruggenbouwers met creativiteit als pijlers: bruggen tussen mensen, tussen generaties en tussen sectoren. De educatieve poot die de sector heeft ontwikkeld sinds de eeuwwisseling leunt nauw aan bij het onderwijsveld, de kunsteducatie en de vele initiatieven binnen jeugd- en volwassenvorming en kijkt naar deze sectoren voor intensievere samenwerking. Het nieuwe beleid voor talentontwikkeling scherpt de kwaliteit binnen de amateurkunsten aan. De negen landelijk erkende organisaties zijn vaak aanjagers van experiment en innovatie, die kunnen doorsijpelen naar andere domeinen. Ook door nauwere banden met het professionele veld kan nieuw talent vlotter doorstromen. De sector van de amateurkunsten is een gesprekspartner en een bondgenoot voor een doordacht cultuurbeleid op de lange termijn.
Uit de Schaduw
Dit artikel komt uit de publicatie 'Uit de Schaduw: de ontwikkeling van kunst- en cultuureducatie in de vrije tijd in Vlaanderen', samengesteld door Jan Staes en Tijl Bossuyt in opdracht van publiq in 2020. De publicatie zoomt in op verschillende aspecten uit de geschiedenis van kunst- en cultuureducatie. Benieuwd naar de volledige publicatie?
Leeswijzer Uit de Schaduw
Een handig overzicht van alle artikels uit de publicatie 'Uit de Schaduw: de ontwikkeling van kunst- en cultuureducatie in de vrije tijd in Vlaanderen', samengesteld door Jan Staes en Tijl Bossuyt in opdracht van publiq in 2020.
Ontwikkeling van het deeltijds kunstonderwijs (dko)
En hoe het dko door de jaren heen gegroeid is van een vrij elitaire vrijetijdsbesteding tot een stevig georganiseerde onderwijsvorm in de vrije tijd.
Van handvatten bieden naar een participerende doelgroep
Barbara Wyckmans en Marc Verstappen over unieke plekken en huizen voor kinderen en kunsteducatie