Dit artikel komt uit de publicatie 'Uit de Schaduw: de ontwikkeling van kunst- en cultuureducatie in de vrije tijd in Vlaanderen', samengesteld door Jan Staes en Tijl Bossuyt in opdracht van publiq in 2020. De publicatie zoomt in op verschillende aspecten uit de geschiedenis van kunst- en cultuureducatie. Benieuwd naar de volledige publicatie?

Over de auteurs

Mulanga Nkolo is communicatieverantwoordelijke en trajectbegeleider van artiesten bij Mestizo Arts Platform. Voordien was ze projectmedewerker bij onder andere kunstZ, HETPALEIS, Prospekta en vzw Jong. Ze begeleidde tal van workshops en processen bij diverse non-profitorganisaties.

Eline Van Hoye is directeur van Fameus, de organisatie die in Antwerpen kunst in de vrije tijd ondersteunt. Van 2010 tot 2017 was ze coördinator van kunstZ. Daarvoor werkte ze onder andere als freelance dramaturg en productiemedewerker bij Franco Dragone Entertainment Group, De Zwarte Komedie, De Tijd en van 2003 tot 2009 nam ze de dagelijkse leiding op zich van theatercollectief SKaGeN. Sinds 2015 maakt ze deel uit van het bestuur van het Antwerps Kunsten Overleg.

Vlaanderen is een divers lappendeken van culturen, meningen, mogelijkheden en kunstuitingen. Maar hoe staat het met de meervoudigheid van denken en handelen in de Vlaamse kunst- en cultuureducatie? Deze vraag plaatst ons midden in een debat dat momenteel woedt binnen de culturele sector: transitie. Onder welke voorwaarden is transitie mogelijk? Wie slaagt erin de sector, of minstens al de eigen werking ten volle representatief te maken? Wat is de staat van participatief handelen? Zijn we ons ervan bewust en zo ja, handelen we hier ook naar? En welke bestaande praktijken doen er dan toe?

In dit artikel bespreken we enkele theorieën en praktijken vanuit een veldverkenning anno 2019. Hiermee beweren we niet dat we het hele veld bestrijken. We halen voorbeelden aan van wat werkt en wat niet, pleitend voor een meervoudigheid van denken, waarin plaats is voor praktijken die vertrekken vanuit de westerse esthetica, maar ook voor praktijken die diverse culturele referentiekaders centraal stellen. Met de nadruk op een gelijkwaardige positie van beiden. Dit artikel schetst met andere woorden geen lineaire historische evolutie, maar wil handvatten bieden om stil te staan bij de functie die kunst- en cultuureducatie kan hebben binnen het bredere participatief denken en handelen.

Hebben we nog nood aan definities?

We kunnen niet voorbij het benoemen van wat we begrijpen onder representatie, voorbij de vraag over wiens representatie het gaat en over welk deel van het culturele veld we schrijven. Vertrekkende vanuit onze werkervaring hebben we het over de representatie van mensen met diverse etnisch-culturele achtergrond binnen de Vlaamse cultuureducatie in de vrije tijd. We beseffen dat een inclusief veld breder gaat, maar gezien onze expertise bakenen we het hier graag af.

Dat we ons uitgangspunt nog steeds moeten benoemen, legt al een groot deel van de machtsverhouding bloot die ervoor zorgt dat de sector globaal genomen niet representatief is. Indien mensen van kleur in de sector cultuureducatie een gelijkwaardige positie zouden innemen en evenzeer vertegenwoordigd zouden zijn in cultureel leiderschap, zouden we termen als ‘mensen van kleur’, ‘ etnische-culturele diversiteit’, ‘mensen met andere roots’, ‘diversiteit’ enzoverder niet te hoeven gebruiken. Dat we het toch moeten doen, maakt duidelijk dat in het huidige discours wit nog steeds de norm is, en al het andere hiervan afwijkt. We dragen hier zelf – bewust of onbewust – bij door te zeggen dat “we de representativiteit van mensen van kleur zullen onderzoeken”. In de hoop te evolueren naar een samenleving met organisaties, instellingen en publicaties waarin we mensen niet meer hoeven te beschrijven aan de hand van uiterlijke en culturele kenmerken maar aan de hand van hun competenties, talenten en verwezenlijkingen, klinkt dit nog voortdurend ‘onderzoeken’ na meer dan vijftig jaar migratie in België immers wrang voor alle betrokkenen.

Geen representatie zonder participatie

Reeds in 1969 publiceerde de Amerikaanse Sherry Arnstein A Ladder of Citizen Participation, een tool om te kijken welke praktijken kunnen zorgen voor een inclusieve sector. Haar artikels lagen mee aan de basis van het voeren van een participatiebeleid. De tekst bevat nog steeds actuele sleutels tot de democratisering van de samenleving en is een pleidooi voor echte participatie en bijgevolg ook een herverdeling van de macht.

There is a critical difference between going through the empty ritual of participation and having the real power needed to affect the outcome of the process… The poster (resp. ladder of participation) highlights the fundamental point that participation without redistribution of power is an empty and frustrating process for the powerless. It allows the powerholders to claim that all sides were considered, but makes it possible for only some of those to benefit. It maintains the status quo. (Arnstein, p. 2, 1969)

Grofweg deelt Arnstein de ladder onder in drie gebieden met respectievelijke werkmethoden waarbinnen de graad van participatie oploopt. Ze deelt burgers op in diegenen die de macht in handen hebben, en zij die dat niet hebben. Het proces van participatie begint wanneer ‘machthebbenden’ processen opzetten om de ‘machtelozen’ te betrekken. Onderaan de ladder staat non participation met manipulation en therapy als werkmethode. Deze vormen kunnen nooit enige vorm van participatie genereren en dienen eerder om de schijn te wekken dat een bepaald proces met inspraak werd doorlopen. Bovenaan de ladder staat degree of citizen power met partnership, delegated power en citizen control. Alleen hier is volgens Arnstein sprake van echte participatie doordat de ‘machthebbenden’ macht, middelen en initiatief uit handen geven. In het midden van de ladder staat tokenism met informing, consultation en placation. Bij tokenism heeft participatie vooral een symbolische waarde: de inspraak wordt zo georganiseerd dat er wel degelijk ‘machtelozen’ aanwezig zijn bij processen van besluitvorming, maar nooit in voldoende mate om werkelijk invloed te hebben.

Praktijken die leiden tot non-participatie

Arnstein definieert non-participatie aan de hand van twee methodieken: therapy en manipulation. Deze praktijken worden volgens haar ingezet onder het mom van participatie om mensen op te voeden, opdat ze het eens zouden worden met de heersende manier van werken en denken. In 2018 deed de Karel de Grote Hogeschool een onderzoek naar de invulling van de functie ‘participatie’ in het nieuwe Kunstendecreet. Het beschrijft een veelheid aan participatieve kunstpraktijken in Vlaanderen. In de onderverdeling die de onderzoekers maakten, zien we enkele praktijken die volgens de eerder genoemde ladder veeleer resulteren in non-participatie of schijnparticipatie. Het gaat om die praktijken waarin een organisatie het aanbod bepaalt waarbinnen een publiek wordt ‘ingeleid’ in een bepaalde kunstentaal of kunstwerk.

Binnen deze praktijken heb je passieve en actieve actoren. In het passieve aanbod ligt het vertrekpunt bij het kunstwerk of een kunstenaar die een (vaak nieuw) publiek wil warm maken om kunst te beleven. De focus ligt hierbij op het ontwikkelen van een inzicht in een bepaalde kunstentaal of kunstwerk. Deze praktijk heeft vaak een publiekswerkende functie (denk aan inleidingen, rondleidingen, ...). Binnen het actieve aanbod worden deelnemers of publieken gestimuleerd zelf iets te creëren naar aanleiding van een bepaalde voorstelling/expo/film/… Deze praktijken zijn er om een meer diepgaande ervaring aan te bieden, om de deelnemer een breder en beter begrip van het kunstwerk te verschaffen.

Kunsteducatie die wordt ingezet om een publiek kunst te doen begrijpen of lezen, te doen nadenken over kunst of het de waarde van kunst bij te brengen, vertrekt vaak vanuit exclusieve westerse kaders, kunstenaars en kunstwerken.

In het herziene Kunstendecreet valt kunsteducatie onder participatie en wordt uitdrukkelijk vermeld dat publiekswerking hier niét onder valt. Hiermee geeft het decreet geen oordeel over het belang van publiekswerking, het stelt enkel duidelijk dat bij participatie de eigen inbreng van de deelnemer moet primeren. In de praktijk blijft deze grens vaag, zeker wanneer de kunsteducatie leeft in de marge van bestaande expo’s of voorstellingen. Deze praktijken – al worden ze bijvoorbeeld vaak aangeboden aan scholen die in stedelijke context per definitie cultureel divers zijn – zijn inhoudelijk niet inclusief. Kunsteducatie die wordt ingezet om een publiek kunst te doen begrijpen of lezen, te doen nadenken over kunst of het de waarde van kunst bij te brengen, vertrekt vaak vanuit exclusieve westerse kaders, kunstenaars en kunstwerken. Mensen met een andere culturele achtergrond worden ingeleid in de overheersende kunstentaal die als norm wordt voorgesteld en als kader waarbinnen de eigen creërende competenties kunnen worden ontwikkeld. Zo affirmeert men enkel de witte norm, en geeft men het valse gevoel dat deelnemers als actieve en gelijkwaardige partners betrokken worden bij processen van betekenisproductie. Bovendien loopt men het risico dat deze praktijken niet als educatieve persoonsvormende maar als politieke tool worden ingezet, en dat kunst en erfgoed bij uitbreiding instrumenteel wordt.

Organisaties die toonaangevend zijn op gebied van representatie van mensen van kleur, kiezen niet voor deze manier van werken. Op een moment waarin er een nood en een vraag bestaan aan instroom van diversiteit in de sector, kan bovenstaand aanbod nooit voldoen aan deze doelstelling. Het heeft integendeel een klassiek, patriarchaal en soms zelfs koloniaal patroon. De wijze waarop educatie wordt ingezet – er wordt op een bepaalde manier een groep ‘onderwezen’ – maakt dat het potentieel van de groep die wordt onderwezen in dit aanbod nooit kan worden ontwikkeld.

Symbolische praktijken of tokenism

Heel wat organisaties die actieve werkvormen aanbieden om te leren over kunst, zoeken tegelijkertijd naar een manier waarop hun aanbod en organisatie zelf representatiever kunnen worden. Het besef groeit dat het hele veld moet evolueren naar een sector waarin naast de bestaande ook kunstenaars/medewerkers van kleur en nieuwe publieken zich thuis voelen. Steeds vaker kiest men ervoor een meervoudigheid van denken binnen te halen door mensen aan te trekken met diverse etnisch-culturele achtergrond. Maar werkt het wel op deze manier?

Talrijk zijn de voorbeelden van organisaties die via participatieve projecten of trajecten diversiteit willen binnenhalen. Het kan gaan om kunstworkshops voor jongeren, gegeven door een docent van kleur. Of om een talentontwikkelingsproject, dat een plaats krijgt naast of binnen de reguliere werking van een cultureel huis. Om een samenwerking met nieuwkomers of leerlingen uit onthaalklassen voor anderstalige nieuwkomers (OKAN) om binnen school- of vrije tijd een bepaald kunstwerk vorm te geven. Om experten(organisaties) die in een grote structuur uitgenodigd worden om een bepaald deel van de (educatieve) werking te ontrollen, enzoverder.

Het kader waarbinnen deze personen of organisaties aan de slag moeten, blijft echter geframed op een ‘witte’ manier. Vaak worden inhouden geput uit een westerse canon. Nog vaker is de plaats waarbinnen gewerkt mag worden afgebakend en de zeggenschap over het geheel van de structuur beperkt of onbestaande. De voorwaarden waarbinnen de praktijk zich ontwikkelt, zijn op voorhand gedetermineerd, net als de financiële middelen. Vanuit goedbedoelde verantwoordelijkheid zonder beslissingsmacht staan de experten in zo’n geval voor de schier onmogelijke taak om met een klein team én met beperkte middelen te slagen waar de opdrachtgevende organisatie mét beslissingsmacht zélf niet in slaagt.

Just because we exist in a space, doesn’t mean we’ve had autonomy in the process by which the existence has occured. It is not about ‘giving a voice’. We already have one.
Tania Cañas

Ondanks goede bedoelingen dreigen deze praktijken te blijven steken in symboliek, oplapwerk en windowdressing opgezet als reactie op het debat over diversiteit in de sector. In het artikel Diversity is a white word van de in Melbourne werkende kunstprofessional Tania Cañas (2017) gaat de auteur dieper in op dit gegeven. Ze stelt dat, zolang de voorwaarden om aan kunst te doen niet veranderen, we het risico lopen dat de schaarse andere stemmen enkel een symbolische plek krijgen. Het discours rond diversiteit beperkt zich tot de plaats die we de ander toestaan om in te nemen.

Praktijken die werken met community

Het laatste decennium zien we organisaties ontstaan vanuit een noodzaak om te werken met nieuwe artiesten, kunstvormen en talen. Ze vullen hiermee een leemte op in het veld en hanteren daarbij ook een organisatiestructuur die kan afwijken van wat klassiek gangbaar is. Participatie is hier geen methodiek om nieuwe publieken aan te boren maar behoort tot het DNA van de werking.

Zo ontstaat in 2009 Let’s go Urban, vanuit de nood van stedelijke jongeren die de kunstvorm waarin zij zich willen ontwikkelen niet standaard terugvinden in het reguliere (deeltijds) kunstonderwijs en evenmin in de kern van het workshopaanbod van bestaande/erkende kunsteducatieve organisaties. De keuze om urban culture in te zetten als kern, gekoppeld aan de werkwijze waarbij men herkenbare rolmodellen inschakelt als coach om jongeren te ondersteunen, zorgt voor een supersnelle groei van de organisatie. Dit laatste is niet nieuw; het is een gekende strategie uit onder andere het jeugd- en vormingswerk. LGU put echter uit een totaal andere groep artiesten, een die zich voornamelijk ontwikkelde buiten de reguliere kunstopleidingen. Andere organisaties en initiatieven als Mestizo Arts Platform, Urban Woorden, kunstZ en Mama’s Open Mic delen deze strategie. Ook de organisatiestructuur

en marketingaanpak zijn in de sector ongekend. LGU is een
van de eerste organisaties die zich profileert met het woord ‘community’. De deelnemers volgen niet zomaar een danscursus, ze behoren tot een groep jongeren die zich niet gerepresenteerd ziet in de culturele sector, breder zelfs, in de hele samenleving. LGU sluit daarmee aan bij een sociale kentering die op hetzelfde moment ook binnen de digitale jongerencultuur bestaat. Het stelt openlijk dat dankzij deelname aan het aanbod van de organisatie jongeren een positief zelfbeeld krijgen en dus ook beter presteren op andere vlakken. Het positieve verhaal wordt ingezet om naast publieke ook private fondsen te werven. Broodnodig, aangezien de organisatie niet wordt bezien als volwaardig artistiek binnen de commissies en jury’s van de gesubsidieerde sector.

We waken erover dat de samenwerking niet blijft steken in een symbolisch partnerschap, maar pleiten ervoor dat de artiesten een gelijkwaardige plek verwerven in de stad, de gemeenschap en ook de sector.

Intussen evolueerde LGU van een alternatieve dansschool naar een organisatie die naast een kunsteducatief aanbod ook investeert in totaal trajecten voor jongeren. LGU is een school of life geworden en kon zonder erkenning binnen de traditionele cultuursector een plek verwerven als expertenorganisatie op het gebied van representatie van stedelijke jongeren. Het ontstaan van LGU, de schaalgrootte waarop het werkt en de zichtbaarheid die het heeft verworven, zorgen druppelsgewijs mee voor een instroom van nieuwe kunstdisciplines en een nieuw soort kunstenaars in het reguliere veld.

Bij Mestizo Arts Platform (MAP) zien we eveneens een alternatieve financieringsstructuur voor de basiswerking, aangevuld met subsidies. MAP, ontstaan vanuit Mestizo Arts Festival van Fiëbre vzw, focust bij oprichting in 2006 op het doorstromen van ontwikkelend talent. Oprichter Gerardo Salinas wil daarmee ingaan op de noodzaak om ruimte te creëren voor kunstenaars die zich vormen in een stedelijke context, vaak los van de reguliere opleidingen en trajecten. MAP coördineert vandaag de samenwerking tussen een veertigtal kunstorganisaties in Antwerpen, Gent en Brussel en biedt een ondersteunend platform zonder aan de eigenheid van de artiesten te tornen. De organisatie waakt erover dat de samenwerking niet blijft steken in een symbolisch partnerschap maar pleit ervoor dat de artiesten een gelijkwaardige plek verwerven in de stad, de gemeenschap en ook de sector.

In 2007 groeide uit het occasionele theaterproject Genesis van decoratelier Kopspel de participatieve kunstorganisatie kunstZ. Oprichter en theatermaker Greet Vissers specialiseert zich sindsdien vooral in het maken van theatervoorstellingen met artistieke, anderstalige nieuwkomers. Samen met deze groep zoekt ze naar een theatertaal die een mengvorm is van westerse theatercodes en codes uit de verschillende culturele achtergronden van de deelnemers. Aanvankelijk dacht kunstZ spelers na afloop van projecten te kunnen laten doorstromen naar bestaande kunstopleidingen (deeltijds of voltijds). De realiteit leerde al snel dat het bestaande aanbod van opleidingen, zowel de hogere kunstopleidingen als de deeltijdse kunstopleidingen, omwille van het vereiste taalniveau Nederlands weinig toegankelijk zijn voor anderstaligen. Deze ingangseisen versoepelen bleek inhoudelijk maar ook decretaal een kritiek punt. Om toch een langer traject te kunnen aanbieden werd in 2011 de kunstZ Academie opgericht. Jaarlijks volgen een vijftiental voornamelijk anderstalige jongeren en volwassenen wekelijks les en werken ze toe naar tussentijdse toonmomenten. Ondertussen zijn ook hier de meeste docenten ex-deelnemers van de academie en schakelt de organisatie zoveel mogelijk rolmodellen en artiesten in met uiteenlopende referentiekaders en kunsttalen.

Ook in Leuven – met een rijke traditie wat betreft kunst- en cultuureducatie voor jongeren en volwassenen – ontwikkelt zich in 2009 een nieuwe organisatie: Urban Woorden. Een initiatief dat bewijst dat het openbreken en verbreden van de canon vertrekkende vanuit een meervoudigheid van denken niet ingewikkeld hoeft te zijn. Urban Woorden definieert zich als een collectief én community en organiseert projecten rond woord- en podiumkunsten. Hierbij vertrekt het inhoudelijk van wat leeft bij artiesten en publieken die een kunstentaal hanteren die niet tot de mainstream behoort. Urban Woorden streeft ernaar deze talen deel te laten uitmaken van de canon en versterkt deelnemers door hun stemmen een platform te bieden en deel te laten uitmaken van het maatschappelijk en cultureel debat. [1] In tussentijd ging Urban Woorden een verregaande alliantie aan met Artforum, een model dat toont hoe sterke inhoudelijke en organisatorische keuzes, alsook een sterke eigenheid, een meerwaarde kunnen zijn voor een bestaande sector.

Het Antwerpse Mama’s Open Mic is dan weer een bottom-up initiatief dat jongeren met artistieke aspiraties een platform biedt om zich te ontwikkelen, hun skills te tonen en die door te geven. In 2010 besloot Elisabeth Severino Fernandez een open podium te creëren voor beginnende woordkunstenaars. Spoken word was als podiumkunst erkend noch gekend, ondanks een groeiende alternatieve scène, talrijke workshops en interesse van stedelijke jongeren. Mama’s Open Mic ontstond vanuit het gebrek aan een podium waar het voor beginnende dichters mogelijk was hun talent effectief te tonen en te leren door te doen.

Een invisible space for learning

Wat de praktijken die tussen 2006 en 2010 ontstonden met elkaar gemeen hebben is dat ze werken met het community-gegeven. Talentontwikkeling staat centraal, maar artistieke skills krijgen de tijd om te groeien binnen een community waar het belangrijk is gelijkgezinden te ontmoeten. De deelnemers versterken elkaar en hun artistieke taal. Meer ervaren artiesten steunen en coachen beginnende artiesten, op basis van principes die vertrekken van gelijkwaardigheid.

The sector thus needs to trust and be prepared to take risks. To do so, the arts must apply community-engagement methodologies, not with the aim of building audiences, but building and strengthening community. It is not working for community, and sometimes not even with, but as community. (Tania Cañas, p. 3, 2017)

Geen van de hierboven genoemde organisaties situeert zich in het klassieke kunsteducatieve veld. Het is opmerkelijk hoe deze ontwikkeling sterke gelijkenissen vertoont met de ontwikkeling van kunst- en cultuureducatie binnen de jeugd- en vormingssector van de jaren 1970. Door hun fluïde vorm en manier van werken hadden en hebben deze organisaties het moeilijk om via de reguliere kanalen te worden gefinancierd. Ook dit hebben beide ontwikkelingen gemeen. Subsidiëring werkt immers zo dat organisaties worden ondersteund op basis van inhoudelijke criteria die voor het merendeel van toepassing zijn op de vragen en organisaties binnen het al bestaande veld. Organisaties die net willen afwijken van dat reguliere, en zich bijvoorbeeld niet binnen één discipline of sector bewegen, hebben het moeilijk om te overleven binnen dit subsidiesysteem. Nochtans bevatten hun uiteenlopende methodieken sleutels om het veld van de kunst- en cultuureducatie divers te maken. Ze creëren namelijk authentieke en hedendaagse ruimtes waarbinnen talent en artistieke competenties worden ontwikkeld vanuit meervoudige culturele kaders.

Die ruimtes kunnen we opvatten als het soort ruimte dat door de Amerikaanse onderzoeker John Moravec (2013) wordt omschreven als een invisible space for learning. Als antwoord op de vraag What are we educating for? vertrekt Moravec in het boek Knowmad Society vanuit de vaststelling dat individueel talent en specifieke expertise alsmaar groeien in belang. Hoe kunnen we menselijk kapitaal best ontwikkelen zodat we voorbereid zijn op een nieuwe wereld? Moravec meent dat een totale revolutie nodig is op het gebied van educatie:

Knowmad Society calls for the transformation from industrial era, “banking” pedagogies (see esp. Freire, 1968) that transmit “just in case” information and knowledge (i.e., memorization of the world’s capitals) toward modes that utilize the invisible spaces to develop personally - and socially - meaningful, actionable knowledge. (Moravec, p. 44, 2013)

Hij pleit voor onzichtbare plekken waarbinnen mensen zichzelf en hun kennis kunnen ontwikkelen. Op deze plekken het culturele veld en de samenleving van de toekomst mee ontworpen. Plekken waarop deze praktijken nu al worden gerealiseerd zijn LGU, Kilalo, Scum Studio’s, Urban Woorden, TransfoCollect, kunstZ, Mama’s Open Mic, Mestizo Arts Platform, Black Speaks Back, Citylab, Jong Gewei, Globe Aroma, YOUNITED9000, enzoverder.

Praktijken die kiezen voor transgressie en herverdeling

Is het in de praktijk ook mogelijk om met bestaande structuren en instellingen een radicaal nieuwe richting in te slaan? Of is nieuwbouw de enige optie? In Teaching to transgress, education as a practice of freedom (1994) beschrijft de Amerikaanse auteur en onderzoeker Bell Hooks een pedagogie die leunt op vrijheid en engagement. Leraars onderwijzen leerlingen om grenzen te overstijgen, drempels weg te werken en vrij te zijn. Pas in die verworven vrijheid kunnen ze zichzelf ten volle ontwikkelen. Voor deze radicale omkeer moeten pedagogen eerst zichzelf versterken, zodat ze hun opdracht waar kunnen maken. Structuren en organisaties starten eerst met zichzelf en hertekenen hun binnen- en buitenkant. Daarbij elimineren ze grenzen en beperkingen zodat een vrije omgeving ontstaat waarbinnen mensen hun talent kunnen ontwikkelen.

Een organisatie die erin is geslaagd om zo’n resolute nieuwe manier van denken en handelen te introduceren is Zinnema. Aanvankelijk opereerde het als het Vlaams Huis voor Amateurkunsten in Brussel. Gelegen in het centrum van Anderlecht zocht Zinnema naar manieren om aan te sluiten bij de demografische realiteit van Brussel. Dat lukte pas toen Jan Wallyn en Nathalie De Boelpaep Zinnema consequent omvormden tot een Open Talentenhuis en een radicale nieuwe aanpak introduceerden.

Ik krijg regelmatig vragen van andere cultuurhuizen die nog op zoek zijn naar ‘wat kleur of diversiteit’, maar die werkwijze is schadelijk.”
Jan Wallyn

Zinnema koos ervoor om via open calls zijn programmatie uit handen te geven en dus niet alleen ruimte te bieden aan bottom-up initiatieven maar daar ook de bijhorende middelen aan toe te voegen. Zinnema als organisatie bepaalt zo niet langer de eigen inhoud, maar geeft deze uit handen.

Diversiteit is windowdressing als de ruimte van je organisatie er niet op is voorbereid. Het is niet genoeg om alle maatschappelijk gemarginaliseerde identiteiten vertegenwoordigd te zien in je personeel en werking indien ze in een voor hen onveilige werkomgeving terechtkomen omdat de bedrijfscultuur haar eigen normativiteit nooit heeft in vraag gesteld of aangepast.

Ik krijg regelmatig vragen van andere cultuurhuizen die nog op zoek zijn naar ‘wat kleur of diversiteit’, maar die werkwijze is schadelijk. Als zij zelf niet kunnen rekruteren komt dat omdat de macht in hun organisatie vaak nog ligt in de handen van dezelfde groep mensen. (Jan Wallyn, 2019)

In Antwerpen is Rataplan een voorbeeld van een huis dat kiest voor een herverdeling. Sinds 2019 bepalen mede-eigenaars, bestaande uit een diverse groep artiesten, een groot luik van het podiumprogramma en de inhouden waarmee de kunsteducatieve werking aan de slag gaat. Rataplan is een culturele ontmoetingsplek, kunstenwerkplek voor wijk en stad, creatieve hub en podium voor makers en publiek van de veranderende stad.

Een internationaal inspirerend voorbeeld is dan weer Contact Theater in Manchester, opgericht in 1972 als een theater voor jongeren en onderdeel van de Universiteit van Manchester. De werking kiest in 1999 voor een andere koers: de jongeren nemen er de leiding in handen. Op elk niveau van de organisatie zijn ze in grote getale vertegenwoordigd en hebben ze reële macht en inspraak. De jongeren sturen het team aan, bepalen de programmatie, de inhoud en de look van het huis. Contact heeft de toekomstige generatie in huis. Deze aanpak is radicaal inclusief en het programma representeert de jonge, superdiverse generatie ten volle. In het theater werd de educatieve dienst geschrapt. Dit wil niet zeggen dat educatie niet aanwezig is. Integendeel, het bevindt zich in het centrum. In Contact zijn het de jongeren die hun kunstentaal delen met de structuur, op een manier die omgekeerd is aan de klassieke educatieve werkingen binnen grote kunst- en cultuurhuizen:

Young people are part of deciding who gets top jobs (including my own), and serve on our Board of Trustees as full voting members. They make key decisions about the shows we present – informing a programme that’s fun, diverse and for audiences of all ages. Week in, week out, young people use our building to develop professional skills in performing, marketing, lighting and set design, music making and DJ-ing. And rather than delivering traditional theatre education and outreach activity, Contact puts local young people who have great artistic, community or business ideas in the driving seat: we enable them to make their own ideas into reality”. (Matt Fenton, 2014)

Contact, Rataplan en Zinnema ontdoen de oude organisatie eerst van haar methodes en vastgezette structuren, om vervolgens ten volle te investeren in talentontwikkeling. Hun uitgangspositie is er een van fundamentele gelijkwaardigheid.

Komt er geen radicale verandering, dan blijft een rijk divers én inclusief kunsteducatief veld een utopie

Conclusie

Hoe staat het met de meervoudigheid van denken en handelen in de Vlaamse kunst- en cultuureducatie? Educatie kan – zo bewijst de praktijk – een motor zijn voor transitie. We hebben in Vlaanderen de kennis en het potentieel in handen om de meervoudigheid van denken in de gehele culturele sector mee(r) te introduceren. Meer plaats voor, erkenning van en steun voor die praktijken die daadwerkelijk inclusief zijn is dan nodig. Als we onze rol als changemaker willen opnemen, moeten we ook voluit durven kiezen voor een herverdeling van macht en middelen. Enkel vanuit een cultureel divers leiderschap kan het veld van de toekomst vorm krijgen. Komt er geen radicale verandering, dan blijft een rijk divers én inclusief kunsteducatief veld een utopie, een streefdoel en geen realiteit.

Uit de Schaduw

Dit artikel komt uit de publicatie 'Uit de Schaduw: de ontwikkeling van kunst- en cultuureducatie in de vrije tijd in Vlaanderen', samengesteld door Jan Staes en Tijl Bossuyt in opdracht van publiq in 2020. De publicatie zoomt in op verschillende aspecten uit de geschiedenis van kunst- en cultuureducatie. Benieuwd naar de volledige publicatie?

Kennisdossier

Kunsteducatie is een ander metier geworden

20 jan. 2020

Franky Devos en Gerhard Verfaillie over kunst- en cultuureducatie bij de 'gevestigde' huizen

Meer lezen
Kennisdossier

Over vernieuwing in kunst- en cultuureducatie en/in de kunst

20 jan. 2020

Vijf verzonnen anekdotes en vijf vragen over de toekomst van kunst- en cultuureducatie

Meer lezen
Kennisdossier

Leeswijzer Uit de Schaduw

20 jan. 2020

Een handig overzicht van alle artikels uit de publicatie 'Uit de Schaduw: de ontwikkeling van kunst- en cultuureducatie in de vrije tijd in Vlaanderen', samengesteld door Jan Staes en Tijl Bossuyt in opdracht van publiq in 2020.

Meer lezen