Over de auteur
Tijs Vastesaeger is een doener en denker die met Doenker op zelfstandige basis organisaties en bedrijven ondersteunt op het vlak van organisatie-ontwikkeling en businessplanning. Daarnaast doceert hij aan KASK - Conservatorium Gent en PXL Music Hasselt en geeft hij zakelijk advies in opdracht van Cultuurloket. Voorheen was hij kabinetschef van de schepen van Cultuur in Gent, medewerker beleid en popadvies bij Poppunt en raadgever van de Vlaamse minister van Cultuur.
1 oktober 2026
Birsen zit in de zelfrijdende minibus en haalde zonet level 8 in Rachmaninov. Ze kocht deze app met haar persoonlijk ontwikkelingsbudget dat twee jaar geleden alle subsidies voor het deeltijds kunstonderwijs en de kunsteducatieve sector verving. In de ritssluiting van haar sweater zit een ingebouwde 3D-camera die de vingerzetting capteert terwijl haar ooglenzen een virtueel klavier projecteren. Ze zet haar game in bio-repertoire modus, zo krijgt ze alleen maar oefeningen die perfect aansluiten bij haar gemoedstoestand van het moment. De bloedmeting van haar smartwatch toont een hoge concentratie dopamine en automatisch wordt een piano-etude in D groot gestart. Via haar bone-conducting implantaten hoort ze de sympathieke computerstem die perfect weet en meet welke motiverende woorden het meeste impact op haar hebben: “Vandaag kan en zal je het endgame halen, komaan Birsen, nog even doorzetten, je kan het.”
Bovenstaande anekdote is uiteraard verzonnen, maar delen hiervan zouden binnen een jaar of tien wel eens werkelijkheid kunnen worden. Producenten van computergames hebben hun oog al langer laten vallen op creatieve vrijetijdsbeleving. Al sinds 2010 kan je je dance skills kritisch laten evalueren in Dance Central door het alziend oog van de kinect-camera op je spelconsole. In 2019 verschijnt hier ook een virtual reality versie van. De oprichters van het bedrijf achter dit spel zijn een programmeur met een fascinatie voor muziek en een muzikant met een fascinatie voor computerprogrammatie die elkaar leerden kennen aan het Massachusetts Institute of Technology. Op hun palmares staan naast games om te leren dansen ook games om te leren drummen, gitaar spelen en zingen. Ze verdienen wereldwijd massa’s geld aan het spelenderwijs stimuleren van artistieke vaardigheden.
In de appstore van Apple en de Google Play Store staan vele tientallen spelletjes en apps die je leren schilderen, fotograferen, pianospelen, drummen, gitaar spelen, zingen en ga zo maar door. Een van de meest populaire apps is ongetwijfeld TikTok, de opvolger van de karaoke-app Musical.ly die wereldwijd al meer dan één miljard keer gedownload werd en 500 miljoen actieve gebruikers heeft. Naast het ontwikkelen van vaardigheden, kan je er ook je kunst(historische) kennis bijspijkeren met apps die je kunststromingen leren herkennen, die je spelenderwijs bevragen rond je kennis van titel en uitvoerder van grote meesterwerken uit de literatuur, film, muziek of beeldende kunst, je spelenderwijs noten leren lezen en akkoorden raden. Je kan het zo gek niet bedenken of iemand heeft er al een app voor gemaakt. Heel wat van deze apps gaan trouwens ook over expliciet expressieve vaardigheden: zélf componeren in plaats van repertoire leren spelen bijvoorbeeld of je eigen choreografie ontwikkelen, die laten opnemen door de computer die er vervolgens een breakdown van maakt die anderen kunnen aanleren.
Wat we vandaag zien is wellicht nog maar het begin van een technologische evolutie die het zal mogelijk maken om steeds gerichter en persoonlijker digitale coaching, begeleiding en training te krijgen van een computer in plaats van van een mens. Via artificiële intelligentie en deep learning moet het vandaag al mogelijk zijn om een algoritme te laten leren welke ‘comments’ de computer moet geven op je lichaamshouding wanneer je voor het oog van je computer ballet oefent. Het enige wat hiervoor nodig is, is een uitgebreide database van voorbeelden die ‘goed’ en ‘fout’ zijn zodat de computer zichzelf kan leren hoe je iemand van a naar b moet coachen. Op die manier wordt leren dansen, zingen, piano spelen, etcetera in de toekomst mogelijks ook een vorm van plaats- en tijdonafhankelijk leren die niet meer vergt dan een computer, tablet of smartphone en internettoegang. Wat als alle tijd die leerkrachten en begeleiders moeten besteden aan het bijsturen van houding, vingerzetting, beweging, … naar andere dingen zou kunnen gaan? Wat als een computer mij beter kan “opleren” dan een opleiding? Krijgt mijn computer dan subsidie?
In het spoor van Eliud Kipchoge
Als we de parallel trekken met de sportwereld dan zien we ook daar dat technologie een steeds grotere impact heeft op het leveren van (top)prestaties. Aan het breken van de magische twee uurgrens voor het lopen van een marathon gingen jaren van wetenschappelijk onderzoek en optimalisatie vooraf. Computer-modellen berekenden de ideale looplijn, de perfecte weersomstandigheden en dus ook de plaats waar de recordpoging moest doorgaan, de perfecte pasvorm en ontwikkeling van de schoenen, de ideale formatie: 5 hazen in V-vorm voor de loper en twee er achter om maximaal gebruik te kunnen maken van de aerodynamica. Een zelfrijdende auto projecteerde een laserlijn vlak voor de lopers als referentie, en ga zo maar door. Uiteraard geldt de uitspraak “‘maar zonder het uitzonderlijke talent van Eliud Kipchoge was er vandaag wellicht nog niemand onder die twee uur geraakt” al is het omgekeerde zeker ook waar: zonder technologie was deze prestatie nu nog onmogelijk, hoeveel talent de sporter ook heeft. Daar waar het vroeger ondenkbaar was dat kinderen al in een vroeg stadium van hun sportieve ontwikkeling wetenschappelijk onderzocht zouden worden op fysieke eigenschappen, is dat soort testen vandaag vrij courant. Aan alle Vlaamse lagere scholen wordt aangeboden om gebruik te maken van het Sportkompas. Voor amper tien euro per kind wordt elk kind fysiek getest, volgens een wetenschappelijke methode die aan UGent werd ontwikkeld, om te bepalen welke sport best bij welk kind past. Dit soort oriëntatie bestaat nog niet binnen de kunsten, laat staan dat Vlaanderen een organisatie zou subsidiëren die aan alle lagere scholen kan aanbieden om tegen een beperkte prijs alle kinderen op maat te oriënteren richting een artistieke vrijetijdsbesteding waar ze objectief gezien talent voor hebben.
De YouTube-academie
YouTube, als platform voor content van gebruikers, is de gedroomde speeltuin voor iedereen die iets wil overbrengen aan anderen. Je vindt er dan ook een schatkamer aan tutorials, instructievideo’s, achtergrond, duiding en wat je ook maar vinden wil.
Typ maar eens ‘how to’ gevolgd door het onderwerp waarover je een handeling wil leren in. Op YouTube kan je leren tekenen, vervolgens die tekeningen leren omzetten in kleimodellen, vervolgens leren hoe je ze beeldhouwt, daarna hoe je moet lassen om er een mal van te maken om je beelden te reproduceren. Tot slot volg je een YouTube-cursus marketing en verover je de wereld. Op YouTube kan iedereen expert en lerende zijn: reversed learning 2.0. Nadeel blijft natuurlijk wel dat het éénrichtingsverkeer is waarbij op geen enkele manier een expert of coach onmiddellijk feedback geeft. Maar ook daar wordt intussen aan gewerkt, en de vele chatfora gekoppeld aan YouTube-kanalen doen nu al een deel van het werk. Jef Neve lanceerde in maart 2019 een Facebook-community, de ‘Jef Neve score lovers group’ gekoppeld aan zijn website jefneve-scores.com. Op zijn website kan je alle partituren vinden, in de community word je uitgenodigd om een filmpje van jouw uitvoering te delen en daar krijg je commentaar van medestudenten of van de meester zelf.
Naast de eerder vrijblijvende video’s die je kan bekijken wanneer het je past, zijn er ook tal van (betalende) online leerprogramma’s waarbij er net als bij elke vorm van formeel onderwijs doorlopende leerlijnen zijn, theorie aan praktijk wordt gekoppeld en je feedback krijgt van docenten op je gemeten en geëvalueerde vorderingen. Deze online cursussen bestaan in verschillende kunstdisciplines en zelfs ook in het Nederlands, al is het aanbod daarin een stuk beperkter dan in het Engels. Ze ontstaan zowel bij profit als non-profitorganisaties, met en zonder ondersteuning van een onderwijsinstelling.
Vraag nummer één
De eerste vraag die de kunst- en cultuureducatie van de toekomst zichzelf kan stellen is: kunnen we technologie omarmen als verrijking in plaats van bedreiging? Het antwoord op die vraag zit ongetwijfeld in een aantal bijvragen: welk doel dienen de kunst- en cultuureducatie, en wat kan technologie daarin waarmaken? Leiden onze huidige – en misschien ook toekomstige – opleidingen, workshops, projecten… op tot betere prestaties, of dienen zij (ook) een ander doel? Is persoonlijkheidsvorming bijvoorbeeld te koppelen aan een computermodel? Bestaat er überhaupt iets als de ‘ideale’ lijn in dans? Of zijn het net de bewuste of onbewuste afwijkingen ervan die ons gevoel raken, ons intrigeren, ons anders laten kijken? Het geniale in de sport – neem bijvoorbeeld een balsport – zit hem vaak in de afwijking van de norm, het verrassende. En is samen creëren, het sociaal-emotionele aspect ervan, niet een van de componenten die bijvoorbeeld topmusici of podiumartiesten steevast benoemen wanneer het gaat over een uniek creatieproces? Kun je via afstandsleren eenzelfde empathie hebben voor de lerende? Missen we bij afwezigheid van het
fysieke niet een deel van de socio-emotieve signalen – zoals lichaamstaal – die ons coachen op de een of andere manier subtieler en individugericht maakt? En zit net daarin niet de ziel van educatie? De Duits-joodse filosoof en schrijver Walter Benjamin stelde in het essay Het kunstwerk in het tijdperk van zijn technische reproduceerbaarheid (1935) al vragen over technologie en kunst. Zijn uitgangspunt was dat het kunstwerk altijd in beperkte mate reproduceerbaar is geweest (bijvoorbeeld een ets), maar dat die reproduceerbaarheid steeds sneller, ingrijpender en kwalitatief verschillend werd van het origineel. Er ontsnapt – zo stelt hij – aan de reproductie het aura, of het ‘hier en nu van het kunstwerk’, zoals bijvoorbeeld de oorspronkelijke context van het werk die wezenlijk is om het werk te duiden. Geldt dit ook voor educatie? Kunnen we zeggen dat door de doorgedreven technologisering het ‘aura van de kunsteducatie’ ontsnapt, omdat de context, het hier-en-nu tussen lerende en begeleider, ook hier een wezenlijk deel uitmaakt van het leren zelf?
De technologie kan een mogelijk drempelverlagend effect hebben, waarbij meer en/of andere mensen toegang krijgen tot intellectuele en artistieke ontwikkeling.
Stel dat het een en-en verhaal wordt: een deel van de taken waarvoor vandaag docenten nodig zijn in kunsteducatie zou mogelijks kunnen opgevangen worden door technologie, met name het analyseren en bijsturen van houding, positie, aanslag, etcetera. Zaken waarbij tot op vandaag de tussenkomst van een ervaren docent onvervangbaar is. Basisvaardigheden die we gebruiken om te creëren. Maar ook basisvragen die gesteld worden bij de start van een analyse, een observatie,… Stel dat het lukt. Kunnen we met de tijd die we vrij krijgen dan meer ruimte voor persoonlijke begeleiding, motiveren van leerlingen, individuele coaching … creëren? Technologie als hulp, niet als besparingsmaatregel! De technologie kan – op zijn minst op dit ogenblik in theorie – een mogelijk drempelverlagend effect hebben, waarbij meer en/of andere mensen toegang krijgen tot intellectuele en artistieke ontwikkeling. Kunsteducatie zou zo andere wegen kennen om breder verspreid te worden in alle lagen en leeftijden van de samenleving. De gamer van vandaag is immers al lang niet enkel meer de zestienjarige tiener…
Wie betaalt, bepaalt
1 oktober 2028
Birsen gaat wandelen. Het is 15u30 en ‘ombouw’. Om 16u starten de creatieve naschoolse ateliers en op dit moment bouwen de leerkrachten de school samen met de vrijetijdsdocenten om in ateliers. Via slim ruimtegebruik en ingenieuze schuifsystemen wordt wat daarnet nog een multifunctioneel leslokaal met banken was een dansstudio met digitale spiegels. In het hout-, metaal-, en printatelier van de school valt het eigenlijk nooit stil. Overdag de leerlingen en na school en ‘s avonds het makerslab.
Birsen maakt samen met een aantal vrienden een voorstelling. Ze gebruiken het coachingsaanbod en roepen de hulp in van een choreograaf en een regisseur. Deze regisseur gaf vroeger ‘woord’ aan de academie, maar eigenlijk is ze nog straffer als regisseur, daarom wordt ze vrijgesteld in het onderwijs om dat soort begeleiding te geven. De choreograaf is een professioneel danser, maar door de educatieve samenwerking tussen het ensemble en de creatieve ateliers kan hij een paar uur per jaar geboekt worden om productie-ondersteuning te geven. Dat doet hij ook graag. Zo dadelijk komen allen weer samen in de studio die ze voor hun project vier weken mogen gebruiken. Volgende week is het première in het cultuurcentrum. Het cultuurcentrum startte vijf jaar geleden met een voorstellingenreeks onder de titel “right here, right now”. Elke maand is er een voorstelling van lokale makers van alle leeftijden en intussen is daar ook een groot publiek voor ontstaan.
Deeltijds of alternatief
De bijna 200.000 leerlingen in het deeltijds kunstonderwijs (dko) hebben vandaag de dag de keuze uit een aanbod van enkele tientallen studierichtingen gaande van zang tot animatiefilm en van architecturale vorming tot weefkunst. 21 procent van hen komt uit een zogenaamde ‘kansengroep’: ze spreken thuis geen Nederlands, krijgen een studietoelage en/of hebben een moeder met een laag opleidingsniveau. Die cijfers brachten De Standaard tot de analyse “Kent u een Fatoumata die dwarsfluit speelt of een Ahmed die pianolessen volgt? Dan zijn zij uitzonderingen.“ In het dko vind je nog maar weinig aanbod met hippe titels: hiphop of breakdance, beatjuggling of beatboxing, smartphonefotografie, ableton of remixing, iPad-schilderen in Hockney-stijl, kinetische kunstcreatie met Arduino of Raspberry Pi. Dit soort aanbod vind je vooral in het non-formele kunst- en cultuureducatiecircuit en bij privéorganisaties en bedrijven.
We slagen er niet in om een veld te creëren dat gelijke kansen biedt aan iedereen.
Wie in het deeltijds kunstonderwijs les wil volgen kan terecht in een van de 168 academies. Kinderen en jongeren betalen 65 euro voor een heel schooljaar waarin je vaak meerdere uren per week les volgt. Die lage inschrijvingsgelden zijn alleen mogelijk dankzij stevige financiële inspanningen van de Vlaamse en lokale overheden. De Vlaamse overheid legt gemiddeld 1350 euro per leerling bij en de lokale overheden staan doorgaans in voor de gebouwen. Als we de Vlaamse en lokale financiële inspanningen bij elkaar optellen, kunnen we stellen dat elk kind aan een kunstacademie gemiddeld minstens voor 1500 euro per jaar gefinancierd wordt door de overheid –- daartegenover staat een eigen financiële inbreng van 65 euro per deelnemer of amper 4 procent. Een kritiek? Zeker niet. Betaalbare lessen zijn uniek en bereiken een grote groep. Ons sterk uitgebouwde deeltijds kunstonderwijs is uniek en vele (buur)landen benijden ons daarom. Het laatste wat we mogen doen is het kind met het badwater weggooien.
Meer voor minder
Wie zich niet aangesproken voelt door het aanbod van het dko of zich wil verdiepen in andere vormen van kunstcreatie en -beschouwing, kan terecht in het aanbod aan alternatief kunstonderwijs. Tal van jeugd(cultuur)organisaties, socioculturele organisaties, artistieke werkplaatsen, musea en ook heel wat commerciële bedrijven en privépersonen bieden lespakketten aan. Al dit aanbod bevindt zich buiten het onderwijs, wat voor de kinderen en hun ouders doorgaans betekent dat ze in vergelijking met het dko een veelvoud van het inschrijvingsgeld moeten ophoesten om hieraan deel te kunnen nemen.
Een concrete vergelijking: voor een half uurtje per week privéles gitaar aan het Hagelands Alternatief Muziek Atelier (een alternatieve muziekacademie met meer dan 700 leerlingen) betaal je vandaag 420 euro voor een schooljaar. In de Hagelandse Academie voor Muziek Woord en Dans vijf kilometer verder betaal je 65 euro en krijg je naast wekelijks instrumentles (een kwartier privé of een uur met vier) ook een theoretische vorming. Wat zorgt ervoor dat mensen bereid zijn om zoveel meer te betalen voor een aanbod dat zoveel minder biedt? Is het het imago? Is het de connotatie met ‘echt’ onderwijs die ervoor zorgt dat mensen denken dat het niks voor hen zal zijn? Is het het gevraagde leerengagement om, in sommige richtingen, meerdere uren per week te komen opdraven? Is het de lesmethode? Is het de inhoud? Of heeft het alternatieve aanbod gewoon een betere marketing?
Een rijk versnipperd landschap
De afgelopen jaren zijn er heel wat onderzoeken geweest naar de verschillende vormen van kunst- en cultuureducatie die Vlaanderen rijk is. De vaststellingen van Anne Bamford (2007) of de veldtekeningen van het Hiva (2011) of in het onderzoek Cultuur Leren Smaken (2016) zeggen eigenlijk steeds opnieuw hetzelfde: “We hebben een rijk maar versnipperd landschap van cultuureducatie”.
Vlaanderen biedt een gedroomde context voor cultuureducatie:
- er is een zeer grote markt (37% van alle Vlamingen beoefent een artistieke hobby in de vrije tijd, 27% doet dit op regelmatige basis, 75% van de 14- tot 17-jarigen beoefent soms tot regelmatig een creatieve hobby) (Vanherwege e.a., 2009) ;
- er is een groot politiek draagvlak (de Vlaamse en lokale overheden investeren jaarlijks vele miljoenen in kunsteducatie);
- er is (potentieel) zeer veel infrastructuur waar de overheden mee in investeerden en waarop ze dus bepaalde gebruiksrechten zouden kunnen claimen (schoolgebouwen, theaterzalen, dansstudio’s, cultuur- en gemeenschapscentra, academies).
En toch slagen we er niet in om een veld te creëren dat gelijke kansen biedt aan iedereen. Toch blijkt de participatie van kansengroepen aan cultuureducatie significant lager te liggen. Eén zinnetje uit Cultuur Leren Smaken biedt wellicht veel verheldering: “Nieuwere culturele activiteiten, die mogelijk dichter bij de leefwereld van jongeren staan, worden in het algemeen minder aangeboden in het kader van cultuureducatie.” (Beunen e.a., 2016, p.3). Daarnaast is er géén level playing field op het vlak van ondersteuning door de lokale en Vlaamse overheid en dus ook niet op het vlak van financiële laagdrempeligheid, kwaliteitscontrole, opvolging, infrastructuur, etcetera. Als je een vorm van kunsteducatie wil volgen die je wel aanspreekt maar die niet voorkomt in het dko, moet je diep in de buidel tasten om jezelf (of je kind) dat te kunnen gunnen.
Vraag nummer twee
De tweede vraag die de kunst- en cultuureducatie van de toekomst zichzelf kan stellen is: hoe omarmen we diversiteit in soorten aanbod en creëren we een level playing field waarbij de keuzes op vlak van de vorm (formeel versus non- en ook informeel) en de inhoud (kunstcreatie die al bestaat versus experimentele vormen) er niet voor zorgen dat de aanbieders dubbel benadeeld of bevoordeeld worden op vlak van subsidies en infrastructuur. Het antwoord schuilt zeker niet in scherper aflijnen en strakkere kaders, maar wel in meer samenwerking, open huizen, delen en flexibele regels. En ook hier: dit impliceert geen suggestieve besparingsmaatregel of een pleidooi om alles in één structuur te steken. Laten we groeien van een rijk versnipperd landschap naar een nog rijker, divers, pluriform en goed samenwerkend landschap.
Als we alle middelen zouden optellen die gaan naar infrastructuur, vergoedingen voor docenten, begeleiders, werkmaterialen, … in alle vormen van cultuureducatie en kunsteducatie die we in Vlaanderen rijk zijn, dan komen we op een zeer mooi bedrag. Het deeltijds kunstonderwijs heeft een budget van ongeveer 244 miljoen euro. Als we rekening houden met de inbreng van lokale besturen dan komt daar nog eens naar schatting 17,5 miljoen euro bij. Binnen Cultuur
wordt cultuureducatie opgezet door de amateurkunsten-sector (6,7 miljoen euro per jaar), de gespecialiseerde vormingsinstellingen zoals Amarant, WISPER, Davidsfonds, en andere, samen goed voor 1,8 miljoen euro per jaar. De cultuureducatieve verenigingen binnen het jeugdwerk krijgen samen zowat 3,5 miljoen per jaar. En uiteraard worden er door de landelijke verenigingen binnen het sociaal cultureel werk en het jeugdwerk en de volkshogescholen ook heel wat culturele activiteiten opgezet. Stel dat 5% van hun activiteiten over cultuureducatie gaan, is dat ook gelijk aan nog eens 3 miljoen euro. Kortom, zelfs met een conservatieve schatting wordt er ruim 275 miljoen euro per jaar vrijgemaakt voor kunst- en cultuureducatie? Dit bedrag zal weliswaar nog steeds te weinig zijn om elk kind op vraag en op maat aan een financieel bijzonder lage drempel in alle soorten creatieve disciplines en allerlei verschillende vormen te begeleiden, ondersteunen of onderwijzen. Maar mochten we deze middelen meer kunnen bundelen, nog meer inkomensgerelateerde inschrijvingstarieven hanteren, nog meer inzetten op gedeeld gebruik van infrastructuur, nog meer samen, en minder naast elkaar, … Dan zou Vlaanderen internationaal een absolute koploper zijn in het faciliteren, ondersteunen en ontwikkelen van creativiteit. En laat creativiteit nu net economisch ook zo waardevol zijn.
Transdisciplinair of ordinair
1 oktober 2035
Birsen fietst naar het viaduct voor haar graffiti-proef. Er is een muur waarop legaal gespoten mag worden en daar mag en moet ze seffens haar ding gaan doen. De afgelopen jaren is ze vooral bezig geweest met het ontwikkelen van haar eigen stijl. Die eigen stijl en herkenbaarheid is een van de belangrijke beoordelingsaspecten waarop de jury zal letten straks. Haar lief Jens doet lichtkunst bij de R&D-afdeling van Barco. Sinds de internationale doorbraak van een paar Belgische lichtkunstenaars en de massale opkomst bij de lichtfestivals van Gent, Brussel en Hasselt, is het aantal geïnteresseerde cursisten voor lichtkunst geëxplodeerd. Iedereen wil de volgende Nele Fack zijn en geroemd worden van Nieuw-Zeeland tot Sint-Petersburg. De opleiding waar Birsen cursus volgt, ging daarom samenwerkingen aan met verschillende bedrijven en organiseert dus nu ook cursussen in de afdeling Research & Development van Barco. Binnen lichtkunst kun je kiezen voor de richting videomapping of installatiekunst. Jens had liever installatiekunst gedaan maar in deze gemeente kan je helaas enkel videomapping volgen.
Is dit kunst, of mag dit weg?
Het antwoord op de vraag “wat is kunst?” is nooit eenduidig geweest. En in het verlengde daarvan is ook het antwoord op de vraag “wanneer is kunst waardevol genoeg om doorgegeven te worden” dat evenmin. Fundamentele vernieuwingen in de formele sector (en dus ook in het dko) gaan altijd langzaam. Een leerkracht geschiedenis kun je niet zomaar inschakelen om productdesign te geven. Een leerkracht keramiek zal niet morgen de leerkracht lichtkunst zijn. Bovendien is het ook de vraag welke voorkennis je moet hebben om bijvoorbeeld een goede leerkracht lichtkunst of streetart of breakdance te zijn. Nieuwe opleidingen organiseren, vergt in de eerste plaats goede opleiders, en die zijn niet altijd zomaar voorhanden.
Het nieuwe decreet voor het dko (2018) bracht grote vernieuwingen met zich mee, ook op inhoudelijk vlak. Nieuwe studierichtingen werden in het leven geroepen en subsidieerbaar gemaakt. Een van die nieuwe richtingen is een cursus dj Leerlingen vanaf 16 jaar (4e graad) konden vanaf 1 september 2018 in 13 academies terecht voor dj-lessen. Leerlingen krijgen per week twee uur het verplichte vak ‘Dj-vaardigheden’, maar kunnen daarnaast ook muziekgeschiedenis, compositie, bedienen van audioapparatuur … volgen, afhankelijk van de academie. Een van de grote uitdagingen voor deze academies was het vinden van docenten. Een andere grote uitdaging betrof het materiaal dat je nodig hebt om zo’n lessen goed te kunnen geven. In veel gevallen is het gebrek aan vernieuwing in het dko een zaak van praktische onmogelijkheid (financieel, organisatorisch, qua infrastructuur, …) eerder dan van onwil. Er zijn immers massa’s zeer gemotiveerde leerkrachten en directies.
Het antwoord op de vraag “wat is kunst?” is nooit eenduidig geweest.
De vraag of een bepaalde kunstvorm al of niet als ‘kunst’ wordt aanzien heeft een grote impact op de kansen die hij krijgt. Het begin al op school. Cultuureducatie op school leert kinderen immers kijken en luisteren naar kunst, en streeft ernaar dat kinderen zich op de een of andere manier kunnen verhouden tot literatuur, schilderkunst, dans, muziek, theater, ... Maar net zoals pakweg popmuziek dit was in de jaren 1960, ontbreken de mixed media-art, streetart, lichtkunst, urban dance, circuskunst en zo meer in dit perspectief. Zij zijn geen kunst, maar ‘iets anders’ zoals een fenomeen, een trend of een ‘rage’. Ze zijn iets commercieel, iets van de straat, een vorm van entertainment, … zelden kunst. Onbekend maakt hier onbemind, of eerder: ongegeven.
Dit waardeoordeel, veeleer terug te brengen tot herkenbaarheid dan tot kwaliteit van het werk, vind je ook terug in cultuursubsidies, al zijn er daar wel verschillen. Circuskunst heeft een eigen decreet waarbij lokale circusacademies expliciet kunnen worden gesubsidieerd vanuit cultuur. In het (kunst)onderwijs is er zelden plaats voor circuskunst maar voor cultuur heeft het wél genoeg waarde.
Binnen de beeldende kunst heeft Banksy de weg geplaveid voor de internationale erkenning van streetart als ‘waardevolle’ kunst. Dat deed niet alleen hijzelf, maar ook de sector: galerijen, musea die zijn werk tentoonstelden binnen de muren van hun kunsttempels, de beleggers die grof geld op tafel legden om tegen elkaar op te bieden maar ook de kunstcritici en -wetenschappers, die dit ‘fenomeen’ gaandeweg omarmden binnen hun discours. Dit waardeoordeel over streetart leidt niet onmiddellijk tot een opleiding of cursus ‘stencilvaardigheden’. Noch tot een omslag in het cultuurbeleid. Al zijn er zowel op lokaal als Vlaams niveau de afgelopen jaren wel investeringen in streetartondersteuning op te tekenen. Zo kreeg in de eerste ronde van de projectsubsidies voor bovenlokale cultuurprojecten graffiti-vzw een subsidie voor hun streetartproject Le M.U.R. (Modular. Urban. Reactief). En investeert de toeristische dienst van Oostende stevig in het wandelparcours The Crystal Ship waarmee de badstad zichzelf nationaal op de kaart wil zetten. Binnen jeugdwerk worden landelijk of lokaal initiatieven en experimenten gesubsidieerd die met deze vorm van kunst aan de slag gaan.
Grensgevallen
Beeldende kunst, sport, technologie, entertainment, design, vormgeving, film, foto, computer-code, … de kunst van vandaag – en ook die van gisteren – zoekt vaak grenzen en mengvormen op die zich niet zomaar in één hokje laten vangen. De grensgevallen hebben het altijd moeilijker om aanspraak te maken op financiële ondersteuning omdat ze zich niet laten beoordelen door criteria die opgesteld zijn in functie van een afgebakend hokje. Urban dance, parcours en circus zitten al lang op de wip tussen cultuur en sport. Teveel nadruk op het lijf om cultuur te zijn en teveel kunst om sport te zijn. Transdisciplinair wordt op die manier waardeloos (of ordinair).
Wanneer blijkt dat kansengroepen meer actief zijn in disciplines die een minder sterke traditie kennen en daardoor minder sterk worden gewaardeerd, dan is de lagere waardering op zichzelf een vorm van georganiseerde uitsluiting. Jongereninitiatieven die zich zowel richten op artistieke skills als op well being onderwijsondersteuning, ondernemerschap en die focussen op talent op zich, ongeacht waar dat talent zich situeert, zullen het veel moeilijker hebben om financiering voor hun werking te verantwoorden dan een organisatie die maar één ding tegelijk doet. Tenzij als tijdelijk experiment. Terwijl net in het schottenloze veld en in die grensgevallen de aansluiting op de concrete leefwereld van jongeren veel evidenter zal zijn dan in de afgebakende hokjes.
Vraag nummer drie
De derde vraag die de kunst- en cultuureducatie van de toekomst zichzelf kan stellen is: hoe creëren we (denk)kaders die over disciplines en sectoren heen gaan en waarbij waardeoordelen en uitsluitingsmechanismen maximaal worden weggewerkt? Hoe maken we hiervoor een beleids-, denk-, financierings-, … kader?
Hoe vermijden we een discussie over kip en ei tussen sector en overheid?
Hoe vermijden we een discussie over kip en ei? Moet de overheid meer flexibele kaders creëren of moet de sector schottenloze werkingen opzetten en bottom-up de overheid proberen dwingen om de beleidskaders aan te passen? Is het niet de maatschappelijke opdracht van beide om kritisch te zijn ten aanzien van impliciete uitsluitingsmechanismen en het verliezen van relevantie of actualiteitswaarde?
Kunstonderwijs - onderwijskunst
1 oktober 2029
Birsens overzichtstentoonstelling in het S.M.A.K. komt eraan. De tentoonstelling draagt de titel Biononymous© Humans en omvat tien interactieve humanoid robots die opgebouwd zijn aan de hand van fysieke en persoonlijkheidskenmerken die Birsen haalde uit DNA op gevonden sigarettenpeuken en herbruikbare bekers. In de Kunst.nU vleugel van het ‘nieuwe’ S.M.A.K. dat intussen ook al weer tien jaar open is, kunnen mensen de robots ontmoeten en ermee in dialoog gaan. De robots zijn immers zowel fysiek als emotioneel kopieën van de onachtzame peuk- en bekereigenaars. De robots leven onderling samen in het museum en vormen ook een testproject voor interactie tussen humanoid robots. Hoewel Birsen geen enkele kunstopleiding volgde is ze vandaag ook een veelgevraagd docent en begeleider in kunstateliers, workshops en lessen binnen de formele en non-formele kunsteducatie. Haar wetenschappelijke benadering van een probleem zorgt voor unieke artistieke processen die heel inspirerend kunnen zijn. De creatieve ateliers en academies zijn heel blij dat Birsen zo graag en gretig lesgeeft.
Onderwijzen is een kunst op zich. Maar is onderwijzen het voorrecht of alleenrecht van onderwijs? In een bevraging van verkopers van muziekinstrumentenbleek meer dan de helft van de winkels ook muzieklessen te organiseren (Vastesaeger, Stadeus, 2006). Koop een gitaar en koop er ineens ook gitaarlessen bij. Het aanbod aan opleidingen buiten het onderwijs is bijzonder groot. Hoe groot precies weten we niet. Het laatste omvattende onderzoek naar alle vormen van alternatieve kunstopleidingen in Vlaanderen is de studie van professor Elias van de VUB uit 2002. In deze studie werd een inventaris opgesteld van 3.317 adressen van organisatoren van alternatieve kunstopleidingen (Elias e.a, 2002). Dat is ruim dubbel zoveel als de 1447 vestigingsplaatsen van de 167 academies die Vlaanderen rijk is. Aangezien deze studie bijna twintig jaar oud is, zijn heel wat educatieve spelers van destijds er intussen mee opgehouden, maar er zijn er ongetwijfeld ook heel wat bijgekomen.
“Binnen elk van de disciplines geeft minstens 40% van de kunstenaars aan lessen of workshops gegeven te hebben in het referentiejaar 2014” zegt het onderzoek Loont Passie (Siongers, J., Van Steen, A., & Lievens, J., 2016). Lesgeven is voor heel wat kunstenaars ook een belangrijke (zoniet de belangrijkste) bron van inkomsten. Deze studie ondersteunt ook het vermoeden dat lesaanbod buiten de formele onderwijscontext zeer omvangrijk is. “De context waarin kunstenaars lesgeven is zeer sterk disciplinegebonden. Het geven van privélessen en/of workshops vinden we vooral bij muzikanten en podiumkunstenaars terug; respectievelijk 50% van de docerende muzikanten en 58% van de docerende podiumkunstenaars geeft (o.m.) privélessen en/of –workshops. Ook bij regisseurs, scenaristen en beeldend kunstenaars is dit de meest voorkomende vorm van lesgeven maar bij deze groepen ligt het aandeel lesgevers in privéverband toch merkelijk lager (37%). Privélessen omtrent schrijven of illustreren bestaan nauwelijks in Vlaanderen, auteurs dragen hun expertise dan ook vooral over via initiatieven vanuit de amateurkunsten en/of cultuureducatieve organisaties; 59% van de lesgevende auteurs doet dit in een dergelijk verband. Dit cijfer is opvallend hoog in vergelijking met de andere disciplines.” (Siongers, Van Steen & Lievens, 2016, p. 41).
Eén van de eigenschappen die non-formele en informele opleidingen aantrekkelijk maakt is de afwezigheid van structurele examens en beoordeling. Het is vrijetijdseducatie waarin je als deelnemer niet kan falen.
De veelheid en diversiteit aan cultuureducatieve initiatieven leidde in 2012 tot de ondersteuning van ondersteuning van 7 regionale ExpertiseNetwerken CultuurEducatie. De ENCE ontwikkelen expertise i.v.m. cultuureducatie, wisselen die kennis uit en stemmen vraag en aanbod op elkaar af. Deze actie maakte deel uit van de conceptnota Groeien in Cultuur die de ministers Schauvliege en Smet vanuit hun bevoegdheden Cultuur en Jeugd en Onderwijs gezamenlijk opmaakten. In het persbericht klonk het toen nog vol geloof “De ENCE moeten regionaal partners uit de sectoren cultuur, jeugd en onderwijs bij elkaar brengen. Het netwerk doet aan expertiseopbouw en –uitwisseling en aan de afstemming van vraag en aanbod: welk cultuuraanbod is er; welke initiatieven stimuleren jongeren het best om van cultuur te proeven” (2012). Vandaag zijn de expertise netwerken opgedoekt en is er nog steeds een veelheid van aanbieders en een gebrek aan overzicht, afstemming en samenwerking.
De vis die kon klimmen
“If you judge a fish by its ability to climb a tree, it will live its whole life believing that it is stupid,” zou Einstein volgens sommigen hebben gezegd (al is er nog nooit bewijs gevonden dat toelaat om die uitspraak werkelijk aan hem toe te schrijven). Alain Platel studeerde orthopedagogie en heeft geen enkel dansdiploma. En toch won hij de Vlaamse Cultuurprijs voor Algemene Culturele Verdienste en staat hij internationaal bijzonder hoog aangeschreven. Heeft het gebrek aan opleiding hem beperkt of net verrijkt? Een van de eigenschappen die non-formele en informele opleidingen aantrekkelijk maakt is de afwezigheid van structurele examens en beoordeling. Het is vrijetijdseducatie waarin je als deelnemer niet kan falen. Het ergste wat kan gebeuren, is dat je onderweg vergeet je te amuseren. In het formele onderwijs wordt er beoordeeld, geselecteerd, gewogen en soms ook te licht bevonden. Daar is een pedagogische reden
voor en ook een maatschappelijk-economische. Het brengt ons opnieuw bij de vraag: wat is het doel van de vrijetijdseducatie? Willen we investeren in persoonsvorming, investeren in het ontwikkelen van vaardigheden, willen we maatschappelijke impact of kennis bijbrengen? Of misschien wel dat alles allemaal tegelijk?
De definitie van onderwijs in Van Daele is nog steeds “on-der-wijs (het ~) het systematisch overbrengen van kennis en vaardigheden door bevoegde leraren”. Bij de organisaties die focussen op het maken van een creatie samen met deelnemers, is zowel het concept ‘bevoegde leraren’ als de ‘systematische overbrenging’ divers. Het is zeker dat de deelnemers heel wat kennis en vaardigheden meekrijgen, maar ook attitudes en persoonsontwikkeling.
Vraag nummer vier
De vierde vraag die de kunst- en cultuureducatie van de toekomst zichzelf kan stellen is: welk doel willen we dienen met deze opleidingen, vormingen, workshops, sessies of stages?
Er is geen goed of fout. Het nastreven van een doorlopende leerlijn waarbij de kennis en vaardigheden worden afgetoetst is slechter noch beter dan een vrijblijvend traject dat focust op het plezier van het spelen, of een reeks die je vooral wil laten creëren binnen de vaardigheden die je reeds hebt. Laat ons proberen om de verschillende soorten educatie samen te brengen op de schaal van géén oordeel. Elke opleiding of vorming mag vrij kiezen, maar het kiezen op zich zal het ook voor de kandidaat-deelnemers makkelijker maken om te weten welk soort opleiding het meest aansluit bij wat hij/zij zoekt. Het zou ook toelaten om met verschillende stromen te werken waarbij leerlingen die écht op zoek zijn naar verdieping, naar het maximaliseren van kennis en vaardigheden, ook ergens terecht kunnen.
Talent drijft … af
1 oktober 2050
Birsens bedrijf TAGG (the art of genomes & genes) trekt naar de beurs. Acht jaar geleden ontwikkelde ze een educatief model gebaseerd op het kunstproject dat ze als biowetenschapper creëerde. Dit model bleek een enorm schot in de roos en al snel kwamen er meer vragen dan ze ooit had kunnen inlossen. Daarom richtte ze een bedrijf op en vermarktte ze haar educatief concept. De interactieve handboeken zijn intussen beschikbaar in 38 talen en brachten vorig jaar alleen al 14 miljoen euro op. TAGG heeft een kantoor in elk continent en stelt 125 mensen tewerk. Vooral het feit dat het bedrijf met zo weinig personeelsleden zo’n maatschappelijke en economische impact kan creëren maakt het aantrekkelijk voor investeerders.
Ondernemen wordt door veel kunstenaars nog steeds scheef bekeken. Alsof commercie en artisticiteit elkaar in de weg staan. “Als iets een groot publiekssucces heeft, zal het wel niet artistiek zijn.” Het romantische ideaal van de kunstenaar die moet verkommeren op zijn zolderkamer zodat hij of zij toch wel zeker “authentiek” is, blijft tot vandaag gangbaar als een sluimerende gedachte. Tegelijk vuren organisaties als Cultuurloket en Poppunt de creatieve sectoren aan in het ondernemen. Immers: talent komt heus niet altijd vanzelf bovendrijven. De platenlabels en manager zitten niet hele dagen het web af te zoeken naar nieuw onontgonnen talent, galeristen brengen niet dagelijks vele uren door op Instagram of Etsy om nieuwe kunstenaars te ontdekken, uitgevers gaan niet voortdurend zelf op zoek naar literair talent en theaterprogrammeurs hebben de tijd noch de taak om naar alle amateurvoorstellingen te gaan in de hoop dat daar toevallig de nieuwe Josse De Pauw of Jan Decleir rondloopt. Talent dat zich niet kenbaar maakt, drijft niet boven maar drijft af en verdwijnt. Om gezien te worden moet je naast investeren in fantastische creaties ook investeren in jezelf promoten, een fanbase opbouwen, financiering vinden voor je projecten, je rechten beheren, plannen en managen. Kortom: veel werk doen dat niks te maken heeft met de kerncreatieve activiteiten op zich.
Als iets een groot publiekssucces heeft, zal het wel niet artistiek zijn.
In het cultuureducatieve veld zie je daarom ook steeds meer aanbieders die naast de ondersteuning in het verwerven van artistieke vaardigheden en kennis ook investeren in vaardigheden en kennis op het vlak van auteursrechten, van de vraag hoe je je inkomsten regelt, hoe je contracten aanpakt, hoe je in de media geraakt, hoe je je social media kan versterken, etcetera. Het ondernemen in kunst wordt een vanzelfsprekend onderdeel van een vormingstraject als kunstenaar.
Het educatief bedrijf
Ook in educatie zelf zie je steeds meer entrepreneurship. Sommige aanbieders kiezen niet meer voor een vzw-statuut maar organiseren opleidingen als commerciële onderneming. In het televisieprogramma Leeuwenkuil waarin talentvolle ondernemers in enkele minuten vier investeerders proberen te overtuigen om geld te pompen in hun zaak, passeerde in 2018 de startende onderneming MusiCasa, een ‘school’ die zich vooral toelegt op opleidingen rond elektronische muziek en dj-ing. MusiCasa zocht en vond bij investeerder Bart Deconinck 100.000 euro om te internationaliseren. Vandaag is MusiCasa een vennootschap actief in Vlaanderen en Nederland. Zij biedt onder andere een tiendelige dj-cursus aan voor 1.299 euro, of een opleiding electronic music production voor 2.299 euro. Daarvoor krijg je 84 uur les in een studio. Bovenop krijg je een lesboek toegestuurd en krijg je toegang tot de digitale leeromgeving van MusiCasa. Dat je tegelijk in het deeltijds kunstonderwijs voor 65 euro een heel jaar een opleiding dj-vaardigheden kan volgen, betekent niet dat er geen markt is voor spelers die het twintigvoud vragen. Prijs is niet de enige factor in de ‘concurrentie’ het imago van de opleiding, de naam van de docenten, de fun-factor, de toeters en bellen en dure woorden hebben vaak meer aantrekkingskracht dan de prijs alleen. Ik hoor het de mensen zo zeggen: 65 euro voor een heel jaar? Voor dat geld kan je toch geen kwaliteit krijgen?! Dat kan wel, maar het heeft ook zijn limieten. Al blijft het prijskaartje voor dit alternatief voor vele kansengroepen uiteraard wel een struikelblok.
Vraag nummer vijf
De vijfde vraag die de kunst- en cultuureducatie van de toekomst zichzelf kan stellen zijn twee vragen tegelijk: hoe worden we zélf ondernemender en hoe geven we ondernemerschap een evidente plaats in de vorming van artiesten met ambitie?
Als we artiesten willen wapenen in functie van hun artistieke ontwikkeling, kunnen we niet anders dan naast artistieke vaardigheden, kennis en attitudes ook in te zetten op het versterken van ondernemingszin en ondernemerschap, kennis en attitudes. Welke verantwoordelijkheid nemen we als opleiding als we muzikanten aanmoedigen om het podium op te zoeken en zich (correct) te laten vergoeden voor optredens, als we ze niet tegelijk uitleggen hoe je dat kan doen zonder zwartwerk? Geen ouder leert zijn kind fietsen zonder te wijzen op verkeersregels en gevaar op de weg. Geen circusschool zou het in het hoofd halen om trapezelessen te geven zonder er bij de cursisten in te drammen dat ze essentiële veiligheidsregels moeten volgen. Wel, laat ons basiscompetenties in ondernemerschap even evident maken als een safetyline voor onze jonge trapezisten.
Als de aanbieders van cultuureducatie ondernemingszin en ondernemerschap willen bijbrengen aan artiesten in opleiding, dan zullen ze zelf ook meer het goede voorbeeld
moeten geven. Practice what you preach. Geef muziekacademies de kans om zélf te investeren in gebouwen en exploitatiemodellen te ontwikkelen waarbij ruimtes verhuurd kunnen worden, faciliteiten ingezet voor tv- en andere producties. Niet als verholen besparingsmaatregel voor de overheid overigens, maar als positieve investeringsstimulans. Ga na welke expertises, competenties en trainingen vermarktbaar zijn. Misschien is een methode die de leerkracht Woord gebruikt om spreken voor een publiek te oefenen ook wel erg in trek bij bedrijven die ondernemers willen leren pitchen. Misschien is de storytelling uit de regielessen binnen een kunsteducatieve organisatie ook wel interessant voor reclamemakers? Het vraagt uiteraard van deze organisaties de nodige competenties. Het vraagt tijd en begeleiding. Ondernemerschap hoeft de kernopdracht en de maatschappelijke visie niet in de weg te staan. Het kan ze wel versterken. Of zoals businessgoeroe en Macintosh-founder Guy Kawasaki al vele jaren predikt: “Make meaning not money.” (Kawasaki, 2006).
Uit de Schaduw
Dit artikel komt uit de publicatie 'Uit de Schaduw: de ontwikkeling van kunst- en cultuureducatie in de vrije tijd in Vlaanderen', samengesteld door Jan Staes en Tijl Bossuyt in opdracht van publiq in 2020. De publicatie zoomt in op verschillende aspecten uit de geschiedenis van kunst- en cultuureducatie. Benieuwd naar de volledige publicatie?
Leeswijzer Uit de Schaduw
Een handig overzicht van alle artikels uit de publicatie 'Uit de Schaduw: de ontwikkeling van kunst- en cultuureducatie in de vrije tijd in Vlaanderen', samengesteld door Jan Staes en Tijl Bossuyt in opdracht van publiq in 2020.
Wat voorbij is komt (n)ooit weer terug
Een kleine eeuw non-formele kunsteducatieve organisaties - door Jan Staes & Tijl Bossuyt
Onderzoek naar kunst- en cultuureducatie in Vlaanderen: de veelheid van het weinige
Hoe ver staan we in Vlaanderen met het onderzoek naar kunst- en cultuureducatie?