Dit artikel komt uit de publicatie 'Uit de Schaduw: de ontwikkeling van kunst- en cultuureducatie in de vrije tijd in Vlaanderen', samengesteld door Jan Staes en Tijl Bossuyt in opdracht van publiq in 2020. De publicatie zoomt in op verschillende aspecten uit de geschiedenis van kunst- en cultuureducatie. Benieuwd naar de volledige publicatie?

Over de geïnterviewden

Franky Devos is algemeen coördinator van kunstencentrum Vooruit in Gent. Voorheen was hij directeur bij kunstencentrum BUDA en de Budafabriek in Kortrijk. Hij werkte voor het Vlaams Cultuurhuis de Brakke Grond in Amsterdam en publiceerde over jongeren en cultuur (Ambrassadeurs en Jong & Grijpbaar) en kinderen en cultuur (XS) voor het voormalige Cultuurnet Vlaanderen (nu: publiq) en het Nederlands Fonds Promotie Podiumkunsten. Hij is initiatiefnemer van het Gentse Kunstenoverleg.

Gerhard Verfaillie is directeur van Cultuurcentrum Hasselt, artistiek directeur van Krokusfestival en HET LAB (artistiek kunstenlabo voor jong publiek) en dramaturg bij tout petit. Hij werkte eerder als theaterprogrammeur, dramaturg, projectcoördinator bij het regionale festival Anno ’02 en als mede-coördinator van kunsteducatieve organisatie Ponte. Hij startte in het onderwijs waar hij met vrijstelling van lesopdracht cultuurprojecten op school mocht ontwikkelen.

Over de auteur

Annemie Morbee is zelfstandig copywriter. Ze formuleert gestotter en oeverloze uitweidingen in heldere zinnen en stelt moeilijke vragen zodat de spreker zelf to the point kan komen. Ze was zeventien jaar achtereenvolgens redacteur, eindredacteur en hoofdredacteur van gespecialiseerde uitgaven over goederenvervoer en douane. Nu schrijft ze vooral voor bedrijven, de kunsten- en de welzijnssector.

Franky (algemeen coördinator Vooruit) en Gerhard (directeur cultuurcentrum Hasselt) kennen elkaar uit een ander leven, toen ze samenwerkten voor het regionale kunstenfestival Anno ’02, waarbij Gerhard zich voornamelijk richtte op scholen en Franky zich op jongeren richtte. Zestien jaar later leggen ze hun parcours, inzichten en praktijk naast elkaar en vinden gemeenschappelijke drijfveren: het samenbrengen van verschillende publieken, nieuwe dynamieken en vooral: verbinden. Regelmatig stellen ze tijdens het gesprek de vraag “En is dat dan kunsteducatie?”, waarop ze onmiddellijk zelf antwoorden: “Natuurlijk niet, maar…” Om tot het besluit te komen dat kunsteducatie een volledig nieuw metier aan het worden is.

Wat waren jullie eerste ervaringen met kunsteducatie?

Verfaillie: Ik gaf medio de jaren 1980 les aan het VTI in Kortrijk en werd door een zeer bevlogen directeur klasvrij gesteld om kunst- en cultuurprojecten te coördineren. We deden zowat honderd cultuurprojecten per jaar en zijn twee keer uitgeroepen tot kunstschool van het jaar. Een heel interessante periode waarin ik heb gezien dat je alle jongeren warm kunt krijgen voor kunst en cultuur. Het was ook de periode dat de meeste theatergezelschappen een lesmap maakten en we heel sterk geloofden in voor- en nabesprekingen. Want kinderen en jongeren zonder enige theatercontext hebben wel een omkadering nodig om de codes te ontdekken en de voorstelling te kunnen waarderen. Later, toen ik in CCHA begon te werken (in 2003, als programmator Theater en Jong publiek) was er een fulltime verantwoordelijke voor kunsteducatie. Er werden per jaar 80 à 90 activiteiten aangeboden. Voor volwassenen, families, scholen; er waren kunstlessen, danslessen, theaterlessen … In 2014 besloot de stad Hasselt om de subsidie voor CCHA met 17% te verminderen. Er is toen met heel veel pijn in het hart beslist om te besparen door de educatieve dienst af te schaffen, ook al omdat er buiten het cultuurcentrum al behoorlijk wat aanbieders waren voor zowel kinderen, jongeren als volwassenen.

Is dat kunst? Langs geen kanten, maar het zorgt er wel voor dat Vooruit een plek blijft waar je sociale contacten legt, mensen ontmoet.

Devos: Tijdens dat festival met Gerhard (Anno ’02) hebben we veel projecten gemaakt waarbij we jongeren niet meer zagen als publiek, maar als makers en we ons afvroegen hoe je vanuit die creativiteit en actieve participatie een nieuwe doelgroep kunt bereiken. Dat heeft eigenlijk voor een deel mijn standpunt bepaald over hoe je jongeren op een volwaardige manier bij kunst kan betrekken. Met name door niet te sterk te leunen op het onderwijs, omdat dit bij hen eerder een connotatie oproept van ‘moeten’ en ‘niet interessant’. Een theatervoorstelling laten voorafgaan door twee uur les over die voorstelling, wat een idee is dat nu eigenlijk? Natuurlijk moeten ze de codes meekrijgen en ja, onderwijs kan daarbij een rol spelen, maar we moeten ervoor zorgen dat dat niet doorslaat. Toen mij in 2003 gevraagd werd om een boek te schrijven over cultuurparticipatie bij jongeren, heb ik wetenschappelijke werken over het werken met jongeren ontsloten voor de sector. Bottomline is dat je vertrekt vanuit smaakprofielen van jongeren: wat interesseert hen, naar welke media kijken ze, welke thema’s boeien hen? Door van daaruit te vertrekken, fungeer je als een gatekeeper, een richtingaanwijzer. Ik heb dat toegepast toen ik directeur was in Kunstencentrum BUDA waar de scholen naar de ‘betere’ films kwamen kijken, maar de jongeren niet zo tevreden waren met het aanbod. Vervolgens zijn we van tactiek veranderd door kwaliteitsfilms aan te bieden die beter aansloten bij hun interesses, maar vooral: door hen op voorhand te laten kiezen tussen drie films die gelijktijdig werden vertoond. Dat leverde twee interessante resultaten

op: de tevredenheidsgraad steeg ontzettend én het werkte klasdoorbrekend. Aangezien er niet langer klassikaal naar de film werd gegaan, verviel de pedagogisering van de filmvoorstelling.

Bij Vooruit doen we quasi niet aan kunsteducatie voor jongeren. We organiseren nabesprekingen bij onze theatervoorstellingen voor volwassenen, en werken daarvoor met externe dramaturgen of theatermakers. Dat we geen kunsteducatie aanbieden heeft voor een deel te maken met het feit dat we sowieso een groot en jong publiek bereiken. We werken in een stad waar veel mensen hoger kunstonderwijs volgen en op dat vlak een grote background hebben. Wat we wel doen, is inzetten op publiekswerking gericht op twee doelgroepen: jongeren (- 30 jaar) met een migratieachtergrond en de mensen die binnen een straal van 500m rond Vooruit wonen. Jong Gewei is een organisatie in residentie bij Vooruit. Zij hebben een vaste studio en ontwikkelen een artistieke praktijk die even divers is als de veelkleurigheid van de stad. Hierbij focussen we niet zozeer op presentatie, maar op ontwikkeling en productie. Wat de omwonenden betreft: 40% van hen is alleenstaande. Dat hoeft niet problematisch te zijn, maar de kans is groter dat ze daardoor niet naar Vooruit komen. Om deze doelgroep te bereiken werken we samen met sociale organisaties en zorgen we ervoor dat ons huis voor hen laagdrempelig wordt. Binnenkort komen ze bijvoorbeeld in ons café samen zingen.

Mag ik de publiekswerking van Vooruit dan kunsteducatie noemen?

Devos: Dat weet ik niet. Trouwens: I couldn’t care less hoe dat heet en in welk vakje dat zit. Het gaat over de verbreding van ons publiek en het verdiepen van zijn beleving. Het aantrekken van een breder publiek wil daarom niet zeggen dat ik meer tickets voor onze voorstellingen verkoop. Ik wil gewoon dat Vooruit een rol van betekenis speelt voor veel verschillende mensen. In het najaar zijn wij bijvoorbeeld een geliefkoosde locatie voor veel studentenfuiven. Komen die studenten daardoor meer naar een voorstelling? Waarschijnlijk niet, maar Vooruit is daardoor wel ook hún plek geworden. Een ander voorbeeld: vorig jaar hebben we 1.900 uitgestelde koffies en soepen verkocht. Ook dat heeft niets te maken met theater of concerten, maar wel met de sociale impact die we nastreven: sinds het ontstaan van Vooruit in 1913 is dat nog altijd een belangrijk onderdeel van onze werking. Voor alle duidelijkheid: dit is geen kunsteducatie, maar het zit in de vloeiende lijn van een laagdrempelig huis en een huis van betekenis voor zoveel mogelijk mensen. Nothing for everyone, something for everybody, dat is Vooruit.

Verfaillie: De discussie tussen kunsteducatie en publiekswerking dreigt eeuwig te blijven bestaan. In Hasselt participeren we aan een Europees project, TEEN, met 15 à 20 teenagers. Ze hebben hun kantoor bij ons, hun eigen sleutel en we zitten in een WhatsApp-groep. Als ik naar een voorstelling in Antwerpen rijd, meld ik even

de lege plaatsen in mijn auto en kunnen ze mee prospecteren. Ze kunnen in CCHA een voorstelling gaan bekijken, ze schrijven recensies, ze gaan naar Europese festivals en maken een festival met een eigen programmering. Wij staan aan de zijkant en geven hen gedurende drie jaar ondersteuning. We willen hiermee een brede interesse wekken voor de kunsten. Misschien wordt een van hen danser of een ander technicus die later al eens een voorstelling meepikt. Of misschien komt er niets van, dan is dat voor mij ook goed.

Het project loopt fantastisch, alleen ben ik diep ongelukkig dat het allemaal jongeren zijn uit het algemeen secundair onderwijs (ASO) en we er weer in slagen om een hoop mensen niét te bereiken, wat heel vaak gebeurt met kunstprojecten. Daarom vind ik het wel nodig om in een bepaalde context schoolvoorstellingen met een omkadering aan te bieden. Via een bevlogen leraar die hen zegt dat deze of gene voorstelling iets voor hen is. Niet voor allemaal tegelijk, natuurlijk, want dat is precies het probleem van het onderwijs. We hebben zo’n school in Hasselt die met de eerste graad alleen maar wil komen met alle 300 leerlingen. Vanuit de redenering: “Alle leerlingen zijn gelijk.” Dat is toch wel het grootste horrorscenario dat je kan bedenken? Ze zijn allemaal gelijkwaardig, ja, maar niet gelijk, het zijn toch geen robots? Dus waarom kiezen ze geen 20 voorstellingen, afhankelijk van hun interesses? Met mijn VTI-achtergrond weet ik hoe gevoelig dit ligt bij beroeps (BSO) en technisch (TSO) en hoe gemakkelijk het is om te zeggen dat je die mensen niet bereikt. Ik blijf ervan overtuigd dat daar even goed leerlingen zijn die van theater kunnen genieten – naar een voorstelling gaan heeft niets te maken met de enge definitie van intelligentie. In CCHA geven we veel inleidingen op voorstellingen. Daar komen vaak tot 300 mensen op af. Ook de nagesprekken worden gewaardeerd. Bij de tentoonstellingen organiseren we steeds meet-and-greet-lunches met de artiesten en die zitten tjokvol. Je voelt dat het publiek daarin een grote meerwaarde ziet en je wilt dat mogelijk maken.

Devos: In BUDA werkten we samen met het theater La Rose des Vents, Scène nationale Lille Métropole. Zij waren gehuisvest in Villeneuve-d’Ascs, een nieuwe stad vlakbij Lille met een nogal complexe bevolking. En telkens ik daar kwam, was daar een zeer jong publiek in de zaal dat met veel interesse naar de voorstelling kwam kijken. Ik vond dat heel straf, tot ik ontdekte dat er in een ploeg van pakweg 15 mensen drie fulltime publiekswerkers waren. Ik spreek van tien jaar geleden, toen er in Vlaanderen amper publiekswerking bestond. Ik heb toen in BUDA ook één personeelslid op publiekswerking gezet en ons bezoekersaantal voor films steeg van 30.000 naar 47.000! Gewoon omdat er permanent iemand aan het onderzoeken was welk doelpubliek een affiniteit zou kunnen hebben met bepaalde thematieken. We hadden elke avond een andere publieksinstroom. En ik denk dat we daar nog altijd heel wat op te winnen hebben. In Vooruit hebben we 90 medewerkers en daarvan is er één 4/5 gericht op publiekswerking. Gewoonweg omdat onze zalen toch uitverkocht zijn. Dat is nefast, ik weet het.

“Kunsteducatie zie ik nog relatief weinig bij de gezelschappen. Toch veel minder dan in de jaren 1980 en 1990”

Verfaillie: Je zou dat moeten loskoppelen van de kaartenverkoop. Dat zelfgenoegzame is heel begrijpelijk natuurlijk, maar als je naar buiten kijkt, is er nog heel veel potentieel publiek. Niet alles moet altijd vertaald worden in verkoop, want er zit evenveel waarde in een aantal projecten die zogenaamd ‘niets’ opleveren, zoals jouw zingen op zondagnamiddag in het café. Binnen CCHA werken we vanuit communicatie/marketing onder andere aan een project van streaming van een van onze voorstellingen in een woonzorgcentrum. We doen dat gratis, maar daar staat wel tegenover dat het WZC zijn mensen een feestelijke namiddag bezorgt met een professionele beamer, uitstekende koffie en heerlijke koekjes. Noem je dat kunsteducatie? Ik zou het niet weten: mij gaat het erom dat mensen die niet meer fysiek in staat zijn om naar een voorstelling te komen, het gevoel krijgen dat ze erbij horen. En dat levert mij in mijn balansen echt geen bijkomende ticketverkoop op. Kunsteducatie zie ik nog relatief weinig bij de gezelschappen, tegenwoordig. Toch veel minder dan in de jaren 1980 en 1990. En intussen zijn er een aantal professionele kunsteducatieve organisaties komen tussenschuiven, zoals Kunst in Zicht, De Veerman, ABC, …

Devos: Maar ook zij zijn aan vernieuwing toe, want ze zouden wel eens in een doodlopend straatje kunnen eindigen. Wat zien we immers meer en meer gebeuren? Burgerinitiatieven die zich vestigen in tijdelijke ruimtes en daar activiteiten ontwikkelen. Ze koppelen cultuur aan ondernemerschap en sociale impact en slagen er zo in om de dynamiek binnen een wijk te bundelen en te versterken. Als wij, vanuit de gesubsidieerde established cultuurhuizen, daarbij geen aansluiting vinden, zou het voor ons wel eens kunnen stoppen. Die initiatieven bereiken een gigantische mix aan publieken die ze aanspreken als maker, eerder dan als toeschouwer. Wanneer mensen gerespecteerd worden als maker, staan ze sneller open voor andere dingen en ervaren ze minder de drempel van de kunsten. Ownership dus. Hoe realiseren we dat vanuit grote huizen?

Doen kunsteducatieve organisaties dat te weinig?

Devos: Kunsteducatieve organisaties kunnen dat niet, gewoon omdat het ‘organisaties’ zijn. Artist-run projecten in wijken halen hun kracht uit kunstenaars en projectmakers die sterk verweven zijn met die buurt. Een kunsteducatieve organisatie die landelijk actief moet zijn, heeft een andere scope. Wij proberen daarop een antwoord te formuleren door Vooruit te positioneren als een platform, dat is het eerste woord in onze missie. Concreet heeft dit tot gevolg dat slechts een derde van ons programma door onszelf wordt geprogrammeerd. We hebben 700 activiteiten, voorstellingen of concerten maar die komen niet allemaal uit het hoofd van onze vier programmatoren. Het gaat er al lang niet meer om dat onze muziekprogrammator een sterk programma maakt met wat hij goed vindt. Het gaat erom dat hij detecteert welke actoren, en dat kunnen ook individuen zijn, zich in spannende niches van het muzieklandschap bewegen en hoe zij hun kennis en netwerk kunnen inzetten voor muziekprojecten in Vooruit.

En zo komen er groepen bij ons terecht waar wij in de verste verte geen weet van hadden en die brengen een instroom mee van een totaal nieuw publiek. Niet dankzij Vooruit, laat dat duidelijk zijn, maar dankzij die ene gast die weet op welke knopjes hij moet duwen, welke posts hij op zijn blog moet publiceren om mensen naar zijn aanbod in Vooruit te krijgen. Eigenlijk gaat het over authenticiteit. Van die jonge gasten, van die burgerinitiatieven. Als groot huis hebben we op dat vlak een serieuze achterstand.

Verfaillie: Het doet me denken aan een van mijn eerste wapenfeiten toen ik in 2015 directeur werd van CCHA. Ik zocht contact met Muziekodroom; wij waren zo ongeveer de verst uiteenlopende werelden die je in Hasselt kon samen zetten. Wij, een gevestigd huis voor theater en dans, en zij een rock-’n-roll-keet, ver van het centrum zodat niemand er last van had. Maar we hebben samen een label opgericht en organiseren nu gezamenlijk concerten. Soms staan de optredens bij ons, soms bij hen. De promotie doen we samen en onze publieken komen ook samen. Wat hierin belangrijk is: dat geen van ons beiden in staat was om dit apart te verwezenlijken (omwille van financiële, technische of andere bezwaren), maar dat het door samenwerking wel lukte. Ik ben een grote voorstander van een open huis. Anderzijds: als je

alle ramen openzet, dan tocht het. Nu en dan moet je er eentje dicht doen en wachten. Bij die samenwerkingen gaat het mij ook niet om het aantal ticketjes dat je verkoopt, maar wel over de positie en de perceptie van je huis in de stad. Ook wij werken meer en meer met gastcuratoren. Zo is Wouter Dewit bij ons artist-in-residence en gastcurator voor een aantal avonden. Zijn voorstellen doen je stilstaan bij bepaalde dingen en bevragen je als programmator.

Daarnaast proberen we meer zaken met elkaar te verbinden. Vroeger waren de tentoonstellingen fotografie een wereld apart, nu nodigen wij de fotograaf uit op ons programma overleg en zoeken we samen naar linken met klassieke muziek, theater, dans, …

“Maar het gaat wel over verbinden, over bruggen slaan, over het verlagen van drempels.”

Devos: Zou dat kunsteducatie zijn, Gerhard? Ik denk het niet, maar het gaat wel over verbinden, over bruggen slaan, over het verlagen van drempels. Je zou dat misschien kunsteducatie kunnen noemen, maar dan is het wel een ander metier geworden.

Verfaillie: Het hele verhaal van de hybride kunst zit bij de kunstenaar en bij de organisaties, maar niet bij alle publieken. Er is nog steeds een aantal mensen dat een uitgesproken voorkeur heeft voor bijvoorbeeld theater, dans, beeld, … maar het is pas door die mensen af en toe in contact te brengen met dat andere, dat ze misschien …

Ik heb mij nooit afgevraagd of ik bezig was met kunsteducatie, maar het is wel een publiekswerking die op de een of andere manier schotten weghaalt. En zorgt voor een nieuwe dynamiek.

Is er voor de kunsthuizen een nieuwe, maatschappelijke opdracht weggelegd?

Devos: Naast de twee doelgroepen heeft onze publiekswerker nog een zeer belangrijke opdracht: hoe geef je de publiekswerking een plaats in de totaliteit van de organisatie? Hoe wordt ook de algemeen coördinator publiekswerker voor Vooruit, hoe wordt de barman dat, de logistiek medewerker? Dit betekent dat onze publiekswerker op alles mag wegen: alles wat drempelverhogend zou kunnen zijn, moet zij aankaarten. Nu is bijvoorbeeld onze zaalverhuur een agendapunt. Die is zodanig gestructureerd dat je maanden op voorhand een zaal moet reserveren. We moeten een stuk witruimte overlaten voor late beslissers, voor mensen die volgens een ander ritme werken, die minder strak zijn georganiseerd. Als wij onze structuur daar niet op afstemmen, krijgen we dat publiek nooit over de vloer. Dat is geen kunsteducatie, maar het zorgt er wel voor dat er een nieuwe instroom komt. We zitten erg ver van de strikte definitie van kunsteducatie, maar ik denk wel dat dit the sign of the times is.

Verfaillie: Er was in de jaren 1980 een andere noodzaak. We moesten vertrekken van een wit blad. De eerste jeugdvoorstellingen die ik toen zag, waren voor twaalfplussers. Nu zijn we bezig met baby’s. De tijden zijn enorm veranderd. Er is ook die andere vraag: hoe gaan we de professionele kunsten verbinden met de amateurkunsten? En wie is de amateur? Onze artist-in-residence, Wouter Dewit, is fulltime leraar, maar heeft ook een cd uitgebracht. Hij is geen professioneel muzikant qua tijdsbesteding, maar is dat wel vanuit engagement en kwaliteit. En hoe ga je om met de mensen uit de academies? Hoe maak je de verbinding tussen die twee werelden? Wat drijft iemand die in een amateurkoor zingt en hoe kunnen wij als kunstenhuis die link maken?

Is er weinig instroom vanuit het deeltijds kunstonderwijs?

Verfaillie: Waarom zou je daarop nog inzetten? Het zou eigenlijk normaal moeten zijn dat ze allemaal creatief participeren en naar voorstellingen komen kijken. We proberen wel projecten uit te werken met het DKO. We vroegen Champs d’Action om muziek van Terry Riley (minimalistische repetitieve muziek) samen uit te voeren met 30 jonge muzikanten van het muziekconservatorium in Hasselt. Dat was een volle zaal met gemengde reacties. Van wat-krijgen-we-nu tot mijne-kleinen-staat-op-het-podium, maar het publiek krijgt wel opnieuw de rol van maker.

Devos: Voor mij gaat het ook om de decentralisatie van macht. Hoe kan je de ‘macht’ van Vooruit, dat wordt gepercipieerd als machtsbastion, afbouwen en die zoveel mogelijk verdelen over zoveel mogelijk mensen? We moeten continu onze ‘macht’ overdragen aan anderen. Zo niet worden we irrelevant voor het grootste gedeelte van de Gentenaars. Ik vind dat een spannend en ook confronterend gesprek. Soms krijg ik van mensen uit een minderheidsgroep te horen: “Wij zijn jaren compleet genegeerd en nu worden wij voor jou een interessante partij omdat het in jouw kraam past.” Ik begrijp die kritiek, maar laat er ons alstublieft voor zorgen dat we blijven praten met elkaar en er op de een of andere manier uitgeraken. Ik geloof dat het gaat lukken. En hoe doe je dat dan in het huidige politieke klimaat dat ons in de andere richting wil duwen? Een richting waarvan we weten dat dit niet de juiste is?

Verfaillie: We zijn in Hasselt, samen met andere cultuurhuizen en de stedelijke cultuurdienst, begonnen met een wijkwerking, Tournée Locale: ieder jaar komen drie verschillende wijken bij elkaar en maken een programma. Een mix tussen professionelen, privé-initiatieven en cultuur in de breedst mogelijke zin van het woord. Het kunnen volkstuintjes zijn of een hedendaagse dansvoorstelling in een living en dat alles wordt bij elkaar gebracht. En soms duikt de angst op: “Oei, wij hebben een professionele voorstelling en wij staan naast de mensen van bloemschikken...

Devos: Get over it: dat is een zeer bevrijdende gedachte.

Verfaillie: Kwaliteit is zo ongelooflijk cultureel bepaald. Als die mensen iets passioneel doen, is dat toch oké?

“Kwaliteit is zo ongelooflijk cultureel bepaald”

Devos: Ik vind dat zeer confronterend. Voorstellingen waarvan ik denk: wat is me dat nu? Maar dat is omdat ik kijk vanuit mijn westers gevormde blik en de rest van het referentiekader niet ken.

Verfaillie: Daarin ligt voor ons nog een taak. Er bestaat binnen het theater een soort West-Europese esthetiek, waarbij we het er roerend over eens zijn wat kwaliteit is. Op zich is daar niets mis mee, want we maken fantastisch goede dingen. Alleen hebben we de neiging om alles wat daarbuiten valt, of van een ander continent komt, als minderwaardig te beschouwen. Misschien moeten we dat ook eens aanpakken. Internationalisering wordt vaak beschouwd als het brengen van onze voorstellingen naar het buitenland. Maar het is even goed omgekeerd: we moeten voorstellingen uit het buitenland naar hier halen. Mensen van een origine bereiken door ze een podium te geven, door ze mee te betrekken en samen met hen een nieuwe organisatie te bedenken en aan het witte publiek te tonen dat er nog andere dingen in de wereld zijn met kwaliteit.

Uit de Schaduw

Dit artikel komt uit de publicatie 'Uit de Schaduw: de ontwikkeling van kunst- en cultuureducatie in de vrije tijd in Vlaanderen', samengesteld door Jan Staes en Tijl Bossuyt in opdracht van publiq in 2020. De publicatie zoomt in op verschillende aspecten uit de geschiedenis van kunst- en cultuureducatie. Benieuwd naar de volledige publicatie?

Kennisdossier

Over vernieuwing in kunst- en cultuureducatie en/in de kunst

20 jan. 2020

Vijf verzonnen anekdotes en vijf vragen over de toekomst van kunst- en cultuureducatie

Meer lezen
Kennisdossier

Wat voorbij is komt (n)ooit weer terug

20 jan. 2020

Een kleine eeuw non-formele kunsteducatieve organisaties - door Jan Staes & Tijl Bossuyt

Meer lezen
Kennisdossier

Leeswijzer Uit de Schaduw

20 jan. 2020

Een handig overzicht van alle artikels uit de publicatie 'Uit de Schaduw: de ontwikkeling van kunst- en cultuureducatie in de vrije tijd in Vlaanderen', samengesteld door Jan Staes en Tijl Bossuyt in opdracht van publiq in 2020.

Meer lezen