Dit artikel komt uit de publicatie 'Uit de Schaduw: de ontwikkeling van kunst- en cultuureducatie in de vrije tijd in Vlaanderen', samengesteld door Jan Staes en Tijl Bossuyt in opdracht van publiq in 2020. De publicatie zoomt in op verschillende aspecten uit de geschiedenis van kunst- en cultuureducatie. Benieuwd naar de volledige publicatie?

Over de auteurs

Tom Willox was de voorbije tien jaar algemeen directeur van Formaat, de federatie van jeugdhuizen. Hij was vanop de eerste rij betrokken bij de opstart van bovenlokale projecten ter bevordering van artistieke expressie in jeugdhuizen. Hij heeft een brede kijk op de recente ontwikkelingen in het Vlaamse jeugdwerk, onder andere door zijn engagement als voorzitter van De Ambrassade vzw, het steunpunt van het jeugdwerk en de ondersteuningsstructuur van de Vlaamse Jeugdraad.

Stefaan Vandelacluze is coördinator van Mooss (kunst/erfgoededuca-
tie en -participatie) en mede-oprichter van OPEK (een hybride cultuurhuis in Leuven, waar kunsten, educatie, jeugdwerk, onderwijs en de sociaal-artistieke praktijk met elkaar in symbiose gaan). Hij publiceert regelmatig over theater, kunsteducatie en aanverwante thema’s en doceert cultureel ondernemerschap aan UCLL Leuven.

Cultuureducatie voor kinderen en jongeren kent een rijke geschiedenis. Toen enkele decennia geleden Vlaanderen als bestuursniveau het levenslicht zag, was er onmiddellijk aandacht voor het kruispunt tussen cultuur en jeugd. Doorheen de turbulente staatkundige verschuivingen is de aandacht voor het recht op cultuurdeelname en de ontwikkeling van culturele capaciteiten bij kinderen en jongeren nooit op het achterplan geraakt. Het Vlaamse jeugdwerk is vanuit haar zelforganiserende kracht altijd opgekomen voor dat recht. De vrije toegang tot cultuur is een specifiek kinderrecht en klinkt als een leitmotiv doorheen de geschiedenis van het jeugdwerk en de jeugdhuizen in Vlaanderen. Net zo goed echoot het doorheen alle belendende culturele domeinen.

Een beknopte foto van vandaag

Als we het vandaag hebben over de cultuureducatieve spelers in het jeugdwerk, richten we ons in eerste instantie op twee categorieën van organisaties. Ten eerste hebben we het over organisaties die door de Vlaamse overheid gefinancierd worden als cultuureducatieve vereniging binnen het Decreet houdende een vernieuwd jeugd- en kinderrechtenbeleid.

“Om te worden gesubsidieerd als cultuureducatieve vereniging moet een vereniging in hoofdzaak de volgende doelstellingen vervullen:

  1. de artistieke creativiteit van de jeugd stimuleren;
  2. de jeugd de taal van de kunsten leren begrijpen en gebruiken.” (Vlaamse overheid, 2018)

Op deze manier subsidieerde de Vlaamse overheid in 2018 twintig verenigingen voor een totaal subsidiebedrag van 3.507.169,32 euro. (Departement Cultuur, Jeugd, Media, 2019, 10 oktober). Om toegang te krijgen tot subsidiëring binnen deze regelgeving moeten organisaties sinds 2013 een aantal erkenningsvoorwaarden realiseren:

  • een aantal typeactiviteiten dienen worden aangeboden of georganiseerd, gespreid over tenminste drie Vlaamse provincies of het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;
  • de meerderheid van de voor erkenning aangeboden activiteiten dient zich af te spelen in de vrije tijd van jongeren;
  • de organisaties zetten in op het organiseren van een cultuureducatief activiteitenaanbod, het vormen van cultuureducatieve begeleiders, het begeleiden van jongeren naar een artistiek product en/of het begeleiden van lokale cultuureducatieve initiatieven voor de jeugd.

Omwille van deze spreidings- en inhoudelijke voorwaarden is het aantal initiatieven dat een beroep kan doen op deze vorm van subsidiëring beperkt.

Opmerkelijk is dat de meeste van de cultuureducatieve organisaties zoals Villa Basta, Passerelle, Das Kunst, Piazza Dell’Arte enzoverder zijn ontstaan na de jaren 2000 en snel een themagericht apart hoofdstuk kregen binnen Jeugd. Het is immers rond die tijd dat door Vlaamse overheid de eerste instrumenten werden aangereikt met als doel het bevorderen van artistieke projecten voor en door jongeren. Na enkele jaren van experiment rond de vraag welk beleidsinstrumentarium het meest geschikt was voor cultuureducatieve organisaties kregen ze in 2008 een structurele plek in het genoemde decreet. In 2013 wordt hun ondersteuning helemaal in lijn gesteld met de overige generieke en thematische jeugdorganisaties.

In 2019 worden zo 45 artistieke projecten gesubsidieerd voor een totaalbedrag van 1.895.000 euro.

Ten tweede financiert de Vlaamse overheid sinds 2014 via het “Besluit van de Vlaamse Regering betreffende de toekenning van subsidies aan jeugdhuizen voor de uitvoering van een bovenlokaal project” (Vlaamse overheid, 2013) een aantal geprofessionaliseerde jeugdhuizen, uit een totaal van 420 potentiële spelers, om een bovenlokaal project te realiseren. Slechts de jeugdhuizen die al tewerkstelling hebben via andere middelen kunnen beroep doen op deze Vlaamse subsidies. De kandidaten moeten één of twee van de volgende beleidsprioriteiten realiseren:

  • een bovenlokaal project ter bevordering van de artistieke expressie bij jongeren;
  • een bovenlokaal project ter ondersteuning van het ondernemerschap bij jongeren.

Projecten lopen één jaar maar kunnen worden verlengd. Per project kan een personeelssubsidie verkregen worden van maximaal 40.000 euro en maximaal 5.000 euro werkingsmiddelen. In 2019 worden zo 45 artistieke projecten gesubsidieerd voor een totaalbedrag van 1.895.000 euro. Er lopen gelijktijdig 36 projecten ter ondersteuning van ondernemerschap, in vele gevallen in hetzelfde jeugdhuis, voor een bedrag van 1.579.500 euro. (Departement Cultuur, Jeugd, Media, 2019, 12 oktober). Deze laatste initiatieven hebben evenwel niet noodzakelijk een cultureel uitgangspunt, al wordt vaak synergie gevonden tussen beide beleidssporen.

Het zou echter fout zijn om te concluderen dat enkel deze jeugdhuizen bekommerd zijn om cultuureducatie. Uit een recente bevraging van Formaat vzw, de federatie van jeugdhuizen, blijkt dat 65% van alle jeugdhuizen vandaag inzet op een podiumfunctie. 37% vindt dat zelfs zijn belangrijkste opdracht. 47% van de jeugdhuizen geeft repetitie-en oefenmogelijkheden, 38% voorziet kunsteducatieve ateliers en workshops. 21% van de jeugdhuizen zou daar meer op willen inzetten in de toekomst. (Formaat vzw, 2019, april). Kunst- en cultuureducatie vindt met andere woorden een partner in deze huizen.

Naast de Vlaamse overheid stellen ook andere, voornamelijk lokale overheden middelen ter beschikking aan de hierboven opgesomde of aanverwante organisaties. Het valt echter vandaag onmogelijk te achterhalen wat de grootorde is van die subsidies, omdat de regelgeving erg versnipperd is en er geen eenduidig overzicht beschikbaar is van de manier waaropalle lokale overheden hun middelen tot in detail besteden. Niet zelden worden gelijkaardige initiatieven in de ene gemeente ook anders benoemd en vanuit een andere ‘pot’ gesubsidieerd dan in andere. Praktijkervaring leert ons bovendien dat subsidies vaak maar een deel van het budget uitmaken. Organisaties beschikken over heel wat eigen middelen (deelnamegelden, lidgeld, ...) die ze zelf via deze of andere activiteiten verkrijgen.

Tot slot houden naast jeugdhuizen nog heel wat lokale initiatieven – jeugdwerkorganisaties bijvoorbeeld –zich op de een of andere manier bezig met kunstbeoefening of cultuurspreiding. Er is een permanente instroom van bottom-upinitiatieven, projectorganisaties en jongerencollectieven. Ook hiervan bestaat tot op vandaag geen eenduidige staalkaart. Bovendien is tijdelijkheid binnen de ruime sector jeugd een gekend en logisch fenomeen.

We kunnen uit deze beknopte landschapsschets alvast concluderen dat vandaag een significant deel van het jeugdwerk, zowel op Vlaams als op (boven)lokaal niveau, bezig is met een vorm van cultuureducatie. In dit artikel schetsen we het DNA van deze initiatieven, wat ze typeert en drijft en hoe dit veld zich verder kan ontwikkelen.

Een (ped)agogische plek

Hoe kwam dit diverse landschap tot stand? Vlaanderen kent een rijke traditie in jeugdwerk, al meer dan 150 jaar. Zo waren er de patronaten; organisaties op parochiaal niveau die de jeugd in de schaarse vrije tijd vorming gaven. Bedoeling was om de jeugd mee te nemen in de eigen ideologie, met (moreel) spel als eenbelangrijke tool.

Tegelijk ontstonden onder studerende jongeren jeugdbewegingen die zelfgeorganiseerde activiteiten ontwikkelden. Politieke ideologieën waren deze organisaties niet vreemd. Er ontstonden twee verschillende strekkingen: een socialiserende, waarbij de jeugd werd voorbereid op de maatschappij, en een strekking waarbij de jeugd zich meer ging organiseren rond eigen idealen en doelstellingen.

In het interbellum ontstaat voor jongeren die werken vanaf veertien jaar de term ‘adolescent’. Het typeert een nieuwe manier van denken, waarbij zich tussen het kind en de volwassene een nieuwe ‘doelgroep’ situeert. Deze arbeiders krijgen met de invoering van de 48-urenweek in 1921 ook meer ‘vrije tijd’. De jongeren uit de lagere sociale klassen kunnen in de pas opgerichte arbeidershogeschool een intensieve opleiding tot jeugdleider volgen, om nadien in arbeidersjeugdbewegingen aan de slag te gaan. In de katholieke zuil hervormen sommige patronaten zich tot jeugdbewegingen, eveneens met jonge en vrijwillige leiding. Chiro, KSA en VKSJ worden opgericht. Begin de twintigste eeuw waait ook de scoutsbeweging vanuit Engeland over. Zowel binnen de katholieke als de socialistische zuil ontstaan in de jaren 1930 ook de eerste speelpleinen. Hun kerntaak bestaat er voornamelijk uit om het kind te beschermen en weg te houden van de straat. Kunst en cultuur zijn op dat ogenblik nog geen kernactiviteiten van al deze verenigingen.

Na de Tweede Wereldoorlog verandert er veel. De vrijetijdscultuur ontwikkelt zich stilaan en dat laat zich ook in het jeugdwerk voelen, niet in het minst door de groeiende welvaart die zich aandient. Daarnaast laat ook de emancipatiegolf zich gelden. Op dat moment ontstaan de eerste jeugdateliers waarin creativiteit en expressie centraal staan. In België zijn deze niet ideologisch gebonden maar ze groeien vanuit een pedagogisch perspectief. De jeugdbewegingen verliezen in aanzien ten voordele van bijvoorbeeld sportclubs maar ook niet-georganiseerde vrijetijdsbesteding zoals bioscoopbezoek. Rond 1960 ontstaan ook de eerste jeugdhuizen, die zich ontfermen over de niet-georganiseerde jeugd.

De pioniers van de cultuureducatie zochten volwassen medestanders om hun pedagogische overtuiging en hun maatschappelijke visie over de manier waarop kinderen en jongeren opgroeien mee uit te dragen.

De eerste voorvechters van de ‘culturele rechten’ van de jeugd manifesteren zich in de jaren 1970. Het zijn bevlogen personen die een uitgesproken mening hebben over de meeste ideale opgroei-omgeving voor kinderen en jongeren. Hun streven naar een onbezorgde, naïeve ruimte ligt erg in het verlengde van de manier waarop kunstenaars artistieke processen wensen op te zetten. De visionaire pioniers van wat we later cultuureducatie zullen noemen haalden deze kunstenaars binnen omdat ze in hen een parallel zagen met de eigenschappen van jonge mensen, niet per sé omdat het kunstenaars waren. Ze zochten enerzijds medestanders om het creatieve potentieel van het jonge volk aan te wakkeren en te ontwikkelen en anderzijds wilden ze hun eigenzinnige, creatieve achterban voorzien van begeleiders met wie het klikte. Eigenlijk waren ze bijna nooit op zoek naar kunstenaars, eerder naar volwassenen die kinderen goed begrijpen, die geen barrières hebben om mee te surfen in hun leefwereld. Ze zochten volwassen medestanders om hun pedagogische overtuiging en hun maatschappelijke visie over de manier waarop kinderen en jongeren opgroeien mee uit te dragen.

Als snel ontstonden vanuit die gedrevenheid van de pioniers vrijplaatsen waar de ideale leeromgeving tot in de finesses kon worden opgebouwd. Gelijktijdig met gelijkaardige voorbeelden in Duitsland, Frankrijk en Engeland kreeg bijvoorbeeld stap voor stap jeugdvormingscentrum Destelheide vorm – sinds 1971 een vaste waarde binnen de cultuureducatie. Die goesting tot het creëren van vrije plekken zien we ook terugkomen in bijvoorbeeld de visie achter de uitbouw van de drie grote jeugdtheaters in Brussel, Gent en Antwerpen. Het culturele jeugdwerk is in die optiek een krachtige aanjager geweest voor veel markante plekken waar kinderen en jongeren centraal staan. Het is rond die tijd ook dat de kiemen worden gelegd van wat vandaag een breed cultuureductieve jeugdorganisatie is zoals Mooss. Achter Mooss schuilt dezelfde drang naar pedagogische (en methodische) vernieuwing en de drang om betere contexten te creëren waarin die vernieuwing in de praktijk kan worden gebracht. Het resulteert in een lange traditie van workshops, open lessenreeksen en vormingen, maar eveneens is het logisch dat Bazart en recent ook AmuseeVous binnen Mooss konden ontstaan of doorgroeien.

In de jaren 1980 en 1990 blijft jeugdwerk verder democratiseren. Nieuwe initiatieven ontstaan, initiatieven van jeugdinformatie en jeugdwelzijnswerk bewijzen de emanciperende kracht van het jeugdwerk. Het voor-en-door jongerenprincipe wordt verder versterkt, maar daarnaast dient zich ook een eerste golf van professionalisering en verbeterde (kader)vorming aan. Halfweg de jaren 1990 wijzigt het beleid, waardoor lokale besturen verplicht worden om plannen te maken niet vóór de jeugd, maar samen met de jeugd. Jongeren vragen meer en meer om hun eigen plek, ze eisen hun ruimte op. De kleine jeugdruimtes ontstaan DIY, kleinschalig en gespreid tot in de kleinste Vlaamse dorpen. Ze zijn tot op vandaag een mooi voorbeeld van de verscheidenheid die schuilgaat achter de term ‘de jongeren’. Ook vandaag nog gaat het erg goed met de Vlaamse jeugdhuizen. De creatieve, ondernemende jongere zien we op veel plaatsen de lead nemen en het jeugdhuis overstijgen. Een voorbeeld hiervan is het ontstaan van een aantal Europese topfestival, zoals Pukkelpop, maar beginnende theatercollectieven of beeldende kunstenaars vinden even vaak een geschikte ontwikkelingscontext in deze intieme, creatieve ruimtes.

Tijdens diezelfde fase worden een aantal cultuureducatie initiatieven opgericht binnen het jeugdwerk, zoals Artforum. Ontstaan uit een groep dienstplichtweigeraars die kansen wilden bieden aan jonge kunstenaars en aan de jeugd om van die kunst te genieten, groeit de organisatie uit tot een platform waarop menig jonge kunstenaar zijn eerste kansen krijgt en is het de humus waaruit bijvoorbeeld productiehuis fABULEUS kan ontpoppen, vandaag een gevestigde waarde binnen de podiumkunsten. Recent nog kon een groep jonge woordkunstenaars van Urban Woorden wortelen in diezelfde humus.

De pedagogische strijd van de cultuureducatieve pioniers ging hand in hand met de grote drive van het jeugdwerk om ruimte op te eisen voor kinderen en jongeren. Het is omwille van het open pedagogisch karakter van jeugdwerk in Vlaanderen en die ruimte-eis dat jeugdwerk een ideale voedingsbodem vormt voor cultuureducatie. Er leeft overigens een hardnekkig fout idee rond het feit dat als je jongeren laat doen, ze een bar tekenen met wat ruimtes errond. Veel vaker is de drive niet de nood aan een cafézaal, maar de creativiteit van een groep jongeren, ondersteund of aangemoedigd door enkele visionaire volwassenen die ruimtes ontwikkelen om die passies werkelijkheid te laten worden.

Een vormingsgedachte

Of het nu jongeren zijn met wilde plannen of bevlogen pedagogische denkers, het duurt nooit erg lang voor de nood ontstaat om hun inzichten ofwel in kaders te gieten of heel hands-on door te geven aan enthousiastelingen van een volgende generatie. Heel wat groepen en organisaties creëren niet enkel culturele producten maar focussen zich vrij snel in hun ontwikkeling op vorming. Ze ontwikkelen workshops of een vormingsaanbod om hun knowhow door te geven aan andere jongeren of organisaties.

Het is typerend voor het gehele jeugdwerk dat ze kennis willen doorgeven aan nieuwe generaties, soms veel meer dan kennis willen verrijken. Die vormingsdrive voedt de grote haat-liefdeverhouding met onderwijs. Enerzijds zijn we ervan overtuigd dat onze leeromgevingen zoveel beter aansluiten bij die van de jeugd en veel efficiënter zijn, anderzijds blijft onze actieradius natuurlijk beperkt in tijd en omvang, en erkennen we de emancipatorische functie die onderwijs kan hebben. Bij de enkele cultuureducatieve jeugdorganisaties die kunnen gezien worden als de erfgenamen van DACEP kwam bijvoorbeeld de vraag boven wat ze moesten doen met de vele creastages die de dienst organiseerde voor het onderwijs. Is dat wel een taak van een jeugdorganisatie? Willen we helpen om van de minder aangepaste leeromgevingen voor kinderen betere omgevingen te maken, terwijl we de basisvisie erachter toch niet kunnen veranderen? Sommigen weigerden radicaal, bij anderen leidde de discussie tot een splitsing van de organisatie. De onderwijs vs. vrijetijd discussie woedde jarenlang en is uiteindelijk beslecht binnen het jeugdwerk tijdens de laatste hervorming, waarin het kind en de jongere meer centraal kwamen te staan ten opzichte van hun organisaties en de beleidskaders. De vraag ‘onderwijs of vrije tijd’ was daardoor niet langer een issue. Er ontstonden vanuit het geven van vormingen uitgeschreven en stevig onderbouwde methodieken die snel hun weg vonden naar de vele vormingsinitiatieven binnen het jeugdwerk en uiteindelijk ook naar het onderwijs. De kunsteducator binnen het jeugdwerk wilde anderen overtuigen van de meerwaarde van de

pedagogische contexten die hij kon creëren. Het cultuureducatieve jeugdwerk (aangewakkerd door de grote vraag vanuit het onderwijs) nam zelfs het voortouw bij het uitwerken van vormingsinitiatieven richting het brede jeugdwerk, het onderwijs, de jeugdzorg en zelfs het bedrijfsleven om de kracht van kunst- en cultuureducatie door te geven en die natuurlijk ook te promoten. De ingebakken bildungsdrang van de kunsteducator wordt echter niet algemeen gedeeld. Organisaties die deze drang minder voelden verlieten doorheen de jaren het thema of het cultureel jeugdwerk. Ook het overheidsbeleid paste zich daaraan aan. Op plaatsen waar de kunstenaar van partner evolueerde naar centrale spil verliet men het cultuureducatieve jeugdwerk richting de kunsten. Waar de emancipatie van minder kansrijke jongeren de hoofdfocus werd kreeg het participatiedoel de bovenhand. Waar het toekomstperspectief voor jongeren centraal stond evolueerde men richting ‘competentie/talent’-organisaties. Het jeugdwerk liet hierbij iedere organisatie de vrije keuze en de mogelijkheden waren veelzijdig, zij het beperkt. Er ontstond zo een grote groei van initiatieven en bijgevolgeen grote versplintering van middelen, iets waarnaar het Bamford-rapport vele jaren later scherp uithaalt: “Hoewel kan worden gesteld dat deze verscheidenheid de kunst- en cultuurmogelijkheden verveelvoudigt, is het in werkelijkheid een verwarrend systeem met te veel lades, en te weinig geld in elke lade.” (Bamford, 2007) Vanuit die vaststelling zou het cultuureducatieve jeugdwerk zich kunnen onderscheiden door haar ruimtegerichtheid en vormingsgehalte, maar tot op heden worstelt deze deelsector met haar eigen grenzen.

De jeugd centraal

“Niemand kan en moet me zeggen wat mijn beste toekomst is,” zou een mooie samenvatting kunnen zijn van het antwoord op de vraag waarom kinderen en jongeren steeds opnieuw hun organisaties willen vormen, soms oude willen afbreken en vaak nieuwe willen opstarten.

Waar de toekomst van de jeugd centraal staat, moet uiteindelijk de oudere altijd plooien. Waar kunstenaars de jeugd beginnen te zien als hun toekomstige publiek en inspiratiebron of waar een bestuur de formats begint te bepalen, loopt het meestal niet goed af in jeugdwerkland. Het pleit voor de alertheid van de overheid dat ze het kind niet met het badwater weggooit. Een schare jeugdhuizen wordt opgenomen in het clubcircuit van muziekpodia, het Kunstendecreet omarmt een aantal sociaalartistieke organisaties waarbinnen participatie deel uitmaakt van het artistiek credo, enzoverder.

In 2012 beslist de minister van Jeugd om een einde te maken aan de zogenaamde ex-DAC-subsidies. Een dertigtal jeugdhuizen kregen die, als relict uit de jaren 1980, jaarlijks uitgekeerd voor de tewerkstelling van een of meerdere beroepskrachten. Het lange debat tussen de Vlaamse overheid en de jeugdhuisfederatie Formaat mondde uit in een fascinerende kans voor het jeugdhuiswerk. De huidige middelen en ook wat er in de toekomst nog vrij komt uit DAC-middelen stroomt terug naar de jeugdhuizen onder de vorm van tewerkstellingssubsidies met een inhoudelijke impuls. 'Het stimuleren van artistieke expressie' en het 'het stimuleren van ondernemingszin' worden de twee inhoudelijke lijnen (Formaat vzw, 2016).

Niemand kan en moet me zeggen wat mijn beste toekomst is.

In 2014 starten in de jeugdhuizen die eerste bovenlokale projecten. Bij een eerste evaluatie vallen een aantal zaken op. Er komt een grote instroom van nieuwe profielen in de jeugdhuizen: kunstzinnig geïnspireerde begeleiders, jong talent en veel vrouwelijke beroepskrachten. (Formaat vzw, 2019) Dit is heel erg gelijklopend met wat er gebeurde bij het opdoeken van Dacep: gewijzigd overheidsbeleid blijkt een enorme trigger voor een nieuwe golf van jeugdwerkinitiatieven met gelijkaardige objectieven als dertig jaar eerder. De logica is dat in de jaren voor deze nieuwe beleidsimpuls een grote groep cultuurorganisaties het jeugdwerk hadden verlaten, maar het aantal jongeren dat zit te wachten op jeugdwerk met een focus op cultuur natuurlijk nog steeds in dat jeugdwerk zit. Het is en blijft een uitdaging voor de jeugdsector en het beleid om ervoor te zorgen dat er voldoende ruimte blijft voor vernieuwing enerzijds (bijvoorbeeld doordat waardevolle initiatieven op tijd het jeugdwerk kunnen verlaten) en continuïteit anderzijds. Vanuit deze uitdaging valt het te verklaren dat het continue, cultuureducatieve jeugdwerk gekenmerkt wordt door een veelzijdigheid en breedheid aangevuld met een innovatieve projectwerking. Organisaties die zich erg specialiseren verliezen vaak connectie met een groot deel van de jeugd. Anderzijds willen jongeren vaak wel een heel gespecialiseerd aanbod. Dat is een spanningsveld waarmee het ganse jeugdwerk worstelt. Opvallend is dat jeugdwerk waarbinnen het kind en de jongere centraal staat, steeds een brede basis nodig heeft en die ook opzoekt. De cultuureducatie in het jeugdwerk kan hierdoor enkel blijven gedijen als het ook de jongeren blijvend de driving seat aanbiedt. Essentieel in dit verhaal blijft de vaststelling dat cultuureducatie en artistieke projecten enkel werken omdat ze gedragen zijn, door de jongeren en een organisatie. Ze worden ingevuld vanuit een gedeelde pedagogische missie. Reken de cultuureducatie binnen het jeugdwerk en de jeugdhuizen dus niet af op eindtermen of het aantal kunstenaars dat ze opleveren. Wel op de hoeveelheid kansen die ze creëren voor kinderen en jongeren. Jeugdwerk vertrekt vanuit een levensbrede ondersteuning die wortelt in de jeugd zelf. Een parallel verhaal is te schrijven over het jeugdwerk dat zich richt op thema’s als sport, werk, onderwijs, armoede, … Zodra de kunstenaar, de sportcoach, de arbeidsbegeleider, de leerkracht enzoverder te belangrijk wordt, is de tijd gekomen voor deze projecten en organisaties om het jeugdwerk te verlaten.

We doen het samen

De cultuureducatie in het Vlaamse jeugdwerk is momenteel erg hybride. Er zijn een aantal brede organisaties zoals Villa Basta, Mooss, Piazza dell'Arte en Artforum. Ze hebben een werking die zich niet specialiseert in één discipline, maar een aanbod dat varieert van zeer toegankelijk tot productgericht in meerdere disciplines. Er is daarnaast een groep organisaties die juist wel kiest voor één duidelijk thema, zoals dans bij Passerelle, theater bij Larf! of Jeugdtheater Ondersteboven, of poëzie bij Jeugd en Poëzie. Tussen de mazen van dit cultuureducatieve grid zijn er grotere groeppunctuele organisaties of grotere structurele projecten terug te vinden. Voorbeelden hiervan zijn de Kunstfabriek van das Kunst in verschillende steden, de kunstjeugdbeweging Bazart in bijna alle centrumsteden, de kunstparticipatieve projecten van AmuseeVous. Al deze organisaties hebben lokale projecten die qua vorm, inventiviteit en omvang erg lijken op de artistieke projecten binnen de jeugdhuizen. Als we wat afstand nemen van de specificiteit van deze initiatieven, valt op hoeveel bindmiddel er is. Praktisch gezien delen ze niet alleen allemaal dezelfde lokalen in cultuurcentra of scholen, ze timmeren ook samen - soms enkel onbewust - aan een beter onderwijs en deeltijds onderwijs, ze voeden samen het ganse jeugdwerk met nieuwe inzichten, ze delen freelance lesgevers, ze werken samen, enzovoort. Het is opvallend dat tot op heden, behalve de hierboven geschetste decretale ordening en toegangspoort, er in dat alles geen structuur is ontstaan.

Cultureel jeugdwerk is in haar totaliteit een belangrijke cultuureducatieve speler in Vlaanderen.

Ook bij de jeugdhuizen zien we dat er heel wat gelijkaardige partnerschappen worden opgezet met cultuurcentra, onderwijs, … Binnen de recente golf artistieke projecten evolueren charmante DIY-plekken tot ambitieuze, geprofessionaliseerde jongerenorganisaties, ingebed in een stevig netwerk en goed verspreid over heel Vlaanderen. Binnenkort worden ze ook niet meer ondersteund als kortlopende projecten maar als structuren voor vier jaar, zodat er nog meer kan worden vooruit gepland.

Cultureel jeugdwerk is in haar totaliteit een belangrijke cultuureducatieve speler in Vlaanderen, steeds met een eigen pedagogische missie, identiteit en positie. Dat heeft voor- en nadelen. Enerzijds wordt vertrokken vanuit jonge mensen zelf, zijn de organisaties erg flexibel en zeer sterk gespreid over Vlaanderen. Anderzijds wordt (artistieke) specialisatie afgeremd en doorgeschoven naar andere structuren. Naast een versterkte samenwerking tussen het culturele jeugdwerk en de verduurzaamde projecten binnen de jeugdhuissector, dringt een versterkte samenwerking tussen het brede en sterk groeiende culturele jeugdwerk als democratische basislaag en de meer specialistische Vlaams gesubsidieerde organisaties in andere decreten zich op. Die samenwerking kan het best met vereende krachten door alle betrokken steunpunten en de hele administratie worden gefaciliteerd. Er wordt immers al,veel samengewerkt op het terrein, maar niemand die het nog ziet, laat staan er de vruchten van plukt.

Een toekomstgerichte conclusie

De rode draad door het culturele jeugdwerk is de (ped)agogische visie, de noodzaak om begeleiders te vormen en het creëren van plekken voor jongeren. Vanuit die drijfveren ontstonden gigantisch veel kunstinitiatieven in Vlaanderen. Sommige bleven binnen het jeugdwerk, andere kozen voor een andere toekomst. Men kan stellen dat zonder de culturele kracht van het jeugdwerk, de belendende sectoren nooit zo snel of uitgebreid hadden kunnen groeien tot de oases die ze nu zijn. De aanjagende kracht van het brede cultuureducatieve jeugdwerk is zodoende essentieel voor het ganse cultuureducatieve werkveld.

Het jeugdwerk weet vanuit een centrale positie voor het kind en de jongere, de kunstengerichtheid van de kunstensector of de techniek/kunde-focus van het kunstonderwijs te omarmen en te voeden. Het maakt hier het recht op vrije deelname aan cultuur waar uit de kinderrechten. De aangehaalde discussies over de gerichtheid van de cultuureducatie, over het grote of kleiner belang van de schooltijd of de vrije tijd, over kunstenaar-docent versus docent-kunstenaar enzoverder zijn vanuit het perspectief van het cultuureducatieve jeugdwerk onzinnig tijdverdrijf, want deze zijn pas aan de orde als het over iets anders gaat dan de jeugd zelf. In astronomische termen gesproken is het jeugdwerk zo het zwarte gat van de cultuureducatie. Waaruit alles ontstaat en waarnaar uiteindelijk alles weer wederkeert.

Uit de Schaduw

Dit artikel komt uit de publicatie 'Uit de Schaduw: de ontwikkeling van kunst- en cultuureducatie in de vrije tijd in Vlaanderen', samengesteld door Jan Staes en Tijl Bossuyt in opdracht van publiq in 2020. De publicatie zoomt in op verschillende aspecten uit de geschiedenis van kunst- en cultuureducatie. Benieuwd naar de volledige publicatie?

Kennisdossier

Amateurkunsten

20 jan. 2020

Van Altamira recht de 21ste eeuw in

Meer lezen
Kennisdossier

Ontwikkeling van het deeltijds kunstonderwijs (dko)

20 jan. 2020

En hoe het dko door de jaren heen gegroeid is van een vrij elitaire vrijetijdsbesteding tot een stevig georganiseerde onderwijsvorm in de vrije tijd.

Meer lezen
Kennisdossier

Leeswijzer Uit de Schaduw

20 jan. 2020

Een handig overzicht van alle artikels uit de publicatie 'Uit de Schaduw: de ontwikkeling van kunst- en cultuureducatie in de vrije tijd in Vlaanderen', samengesteld door Jan Staes en Tijl Bossuyt in opdracht van publiq in 2020.

Meer lezen